14 JANUARI 1959
11
over zijn belangen wordt beslist, dan in de besloten vergadering van
burgemeester en wethouders. De verordening houdt geen enkele norm in,
volgens welke burgemeester en wethouders de ontheffing moeten verlenen
of weigeren. Wat moet burgemeester en wethouders leiden bij het verlenen
of weigeren der ontheffing? Het behoefte-element mag hier zeker geen
rol spelen. Toch is dit theoretisch wel mogelijk. Burgemeester en wet
houders kunnen b.v. stellen, dat in een bepaalde wijk geen tweede kapper
nodig is. De aanvrager krijgt geen ontheffing. Dan gaan burgemeester en
wethouders buiten hun boekje, omdat zij met de sanering van de midden
stand niets van doen hebben. Daarom is beslissing door de raad in het
openbaar noodzakelijk. Al blijft de kwestie voor spreker een moeilijke,
toch lijkt het erger dan het in werkelijkheid is. Eigenlijk is de verordening
een complement van reeds bestaande regelingen. De raad moet dus
maar eens proberen, maar dan met beroepsmogelijkheid. Een overzicht
na b.v. een jaar acht spreker minder nuttig. De raad is de materie dan
weer vergeten en ziet de gevallen niet zoals ze in werkelijkheid zijn. Bij
beroep sluit het systeem aan, aan dat van de bouwvergunningen. Dit
wordt ook niet vaak ingesteld. Spreker herinnert zich maar één geval.
Bij een eenvoudig amendement op de verordening kan deze beroepsmogelijk
heid worden geschapen.
Mej. t' SAS vraagt of het niet mogelijk is de verordening vast te stellen
voor een bepaalde tijd, bij wijze van proef.
De heer VAN BIJNEN zegt, dat de verordening vooral treft de kleine
zelfstandigen. Hij meent, dat burgemeester en wethouders er positief naar
zullen streven deze mensen te helpen bij de huisvesting van hun zaak
in de nieuwe wijken. Er is inderdaad weinig verschil tussen vergunning
en ontheffing. Bij vergunningen wordt uitgegaan van de gedachte, dat
hetgeen waarvoor vergunning nodig is, eigenlijk wel geoorloofd is, doch
om uitwassen te voorkomen is een vergunningstelsel ingesteld. Bij ont
heffing wordt uitgegaan van de gedachte, dat hetgeen waarvoor ont
heffing wordt gevraagd verboden is. Spreker geeft echter toe, dat er
in de praktijk weinig verschil is.
Mevrouw VAN MIERLO is het eens met de heer Toxopeus, waar
deze pleit voor het instellen van een beroepsmogelijkheid.
De heer VAN BOXTEL merkt op, dat er bij beroep op de raad
theoretisch meer rechtszekerheid is. Het gaat echter niet aan, dat een
college van 39 leden in het openbaar gaat vergaderen over het al dan
niet verlenen van een vergunning. Doet zich een bepaald geval voor,
dan zullen de raadsleden thuis weer bezocht worden door belanghebbende
om zijn zaak te bepleiten. Spreker ziet daarin geen heil.
De andere plaatsen, welke de voorzitter heeft genoemd, hebben toch
een ander karakter dan Breda. Het zijn meer seizoensteden, welke alle
in het westen liggen. Geen enkele ervan vindt men in het zuiden of het
midden of noorden van Nederland. Wel is spreker voor een werkingstijd
van de verordening van b.v. een jaar, waardoor de raad zich na die
tijd opnieuw kan beraden. De heer Van Bijnen is wel erg positief geweest
in zijn mening. Door de raad is omtrent het scheppen van kleinere win
kelpanden nog niets besloten.
De heer KRAMERS wenst nog even op te merken, dat hij geenszins
een voorstander is van het uitschakelen van concurrentie. Een goed mid
denstander heeft geen enkele concurrentie te duchten.
Mevrouw DE BONTE zegt, dat de heer Vermeulen gevraagd heeft