17 JUNI 1959 189 klassieke bouw mogelijk is. Bij goedkopere bouw zal men een bouw van minder allure verkrijgen. Spreker heeft in de krant iets gelezen over de zgn. „Dura-bouw". Deze systeembouw zou niet goedkoper zijn, doch wel sneller. Door de snellere bouwwijze zal het toch ook goedkoper moeten zijn. Spreker is van oordeel, dat indien deze woningen niet minder van kwaliteit zijn, het toch wel aantrekkelijk is over te gaan tot deze zgn. Dura-Bouw. Spreker zou gaarne eens worden georiënteerd over het resultaat elders. De heer HULSKRAMER zegt: Mijnheer de voorzitter. Ook door mijn fractie is tijdens de begrotingsbehandeling er de nadruk op gelegd, dat t.a.v. de woningpolitiek door onze gemeente er naar ge streefd moet worden om te komen tot een woningtype waarvan het huurniveau zodanig is, dat deze ook door de minder draagkrachtigen kan worden opgebracht. In de voor ons liggende nota worden verschillende factoren genoemd, die uiteindelijk de stichtingskosten bepalen. Wij zijn van oordeel, dat met name de onder b) genoemde: aannemingssom de voornaamste factor is, die zou kunnen leiden tot een vermindering van de huurprijs. Mijnheer de voorzitter, het zij mij vergund naar aanleiding van de voorlaatste alinea van deze nota, waar U stelt: „wij betwijfelen, of het wel wenselijk zou zijn, om woningen van veel minder allure zo dit al mogelijk zou zijn te bouwen. Zodra er enige verruiming op de wo ningmarkt zou optreden zullen deze woningen minder gewild zijn en zal onvermijdelijk een aanmerkelijke leegstand optreden" enige opmerkingen te maken. Er is een gouden stelregel, die zegt: regeren is vooruitzien. Ook de woningpolitiek van onze gemeente is gericht op de toekomst. Men streeft er bij de uitbreiding van onze stad naar, dat ze uit stedebouwkundig oogpunt gezien leefbaar is. Men bouwt wijken met ruime straten en plei nen afgewisseld met groenstroken en woningen, die esthetisch verant woord zijn. Dit is een ideaal streven. Toch schuilt hier ook een gevaar in. Men moet n.l. ook rekening houden met de realiteit van het ogenblik en deze realiteit is: dat niettegenstaande de grote activiteit, die de laatste jaren is gevoerd t.a.v. de woningbouw, onze gemeente nog plm. 2600 gevallen van woningnood telt. Uit de statistische gegevens, die wij regel matig krijgen of die voor ons ter visie worden gelegd, blijkt duidelijk, dat de daling van het aantal woningzoekenden zeer langzaam gaat en, dat als deze daling in hetzelfde tempo zal voortgaan wij over 15 jaar het woningnoodprobleem nog niet zullen hebben opgelost. Ik denk hier dan tevens aan de uitspraak van de wethouder, tijdens de laatste begrotings behandeling waar hij een uiteenzetting gegeven heeft over het aantal wo ningen, die de laatste jaren gebouwd zijn en dan zegt: dat hij de woning situatie voor de jaren 1960 en 1961 niet zo optimistisch ziet. Mijnheer de voorzitter, ik hoef hier niet een dramatisch betoog te hou den over hoeveel gezinsgeluk er in onze stad verloren gaat ten gevolge van de woningnood, ook in onze gemeente doen zich nog gevallen voor, dat kinderen van 10 jaar en ouder bij de ouders op de kamer moeten slapen wegens een nijpend tekort aan plaatsruimte. Deze groep van wo ningzoekenden komt hoofdzakelijk voort uit de groep van de minder draagkrachtigen. Nu stelt LI wel in de nota, dat er de laatste jaren wonin gen gebouwd zijn, waarvan de huren variëren tussen ƒ10,en ƒ14,. per week en, dat het U wil voorkomen, dat deze huren ook nog door gezinnen met betrekkelijk geringe financiële draagkracht kunnen worden opgebracht. Maar als wij onlangs in de pers hebben kunnen lezen dat een onderzoek onder de metaalbewerkers heeft uitgewezen, dat alleen in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 189