228 15 JULI 1959 De tijd schijnt gekomen om als een van de voornaamste Brabantse steden heftig te protesteren tegen deze ongemotiveerde, onrechtvaardige achterstelling. Men zal dat in heel Brabant moeten doen en wel in dezelfde geest als het Statenlid, burgemeester P. Albers, maandag 1.1. in de Provinciale Staten heeft gedaan. In zijn betoog heeft hij eveneens de pende! betrokken waardoor het overzicht over de werkloosheidstoestand in West-Brabant zodanig versluierd werd, dat men in Den Haag, alleen afgaande op statistieken, van mening is, dat West Brabant geen pro bleemgebied meer zou zijn. De omstandigheid, dat Breda en de overige West Brabantse gemeen ten als gemeente te laag geclassificeerd zijn, is de grote oorzaak, dat Bredase en West Brabantse werknemers naar elders trekken, waar een hoger uurloon verdiend wordt, terwijl de reisuren ook nog betaald wor den. Het is deze werknemers, ook al hebben zij oog voor de slechte gevolgen voor gezins- en gemeenschapsleven, niet kwalijk te nemen, dat zij gaan pendelen, doch het heeft bij een volgende bestedingsbeperking of werkloosheid om andere redenen tot gevolg, dat de pendelaars het eerst zullen worden ontslagen en dan ten laste komen van Breda en de overige West Brabantse gemeenten met alle slechte gevolgen van dien. Wij trachten in Breda industrieën te vestigen, doch als de rijksoverheid Breda niet hoger classificeert, zullen de werknemers toch naar elders gaan zolang ze daar meer verdienen. Tenslotte mijnheer de voorzitter, is deze achterstelling een nadeel voor de gehele bevolking, waaronder speciaal de middenstand moet worden genoemd. De koopkracht van het overgrote deel van onze bevolking zou door een hogere classificatie worden opgevoerd met gunstig gevolg voor de gehele bevolking. Als nu voor gemeenten als genoemd in het pre-advies wel een uitzon dering wordt gemaakt op de regel, dat vooreerst, in afwachting van de beoordeling of de classificatie moet worden afgeschaft, geen wijziging in de classificatie wordt gebracht, dan zie ik niet in dat dit voor Breda niet mogelijk zou zijn. Uit mijn betoog zal u wel gebleken zijn, dat ik persoonlijk, en met mij de gehele K.V.P.-fractie, vandaag wil besluiten ons raadsbesluit van 17 september 1958 niet in te trekken. De heer MINDERHOUD is het volkomen eens met hetgeen de heer Van Bijnen te berde heeft gebracht. Het is ongehoord dat de gemeente Breda achter moet blijven. De heer VERMEULEN kan zich met het betoog van de heer Van Bijnen verenigen, vooral wat de indeling in gemeenteklassen betreft. De salariëring van de gemeente-ambtenaren is niet in overeenstemming met de rijksregeling. Destijds heeft de raad besloten deze weg te bewandelen. Nu kan men niet terug omdat zulks inconsequent zou zijn. Nu is het meer een principekwestie geworden, dan een bezwaar tegen de gemeenteklassen. De heer QUADEKKER is het eens met de woorden van de vorige sprekers. Men kan de klok niet terugzetten. Spreker juicht het toe, dat burgemeester en wethouders en de raad dit niet wensen. Overeenkomstig het preadvies wordt besloten. Wethouder MEIJS zegt, dat de gemeente nogal vast zit met school ruimte. Het is overal passen en meten. Aan de in aanbouw zijnde o.l.- school aan de Beverweg dienen enige voorzieningen te worden aange bracht o.a. kapstokken en toiletten om daar tijdelijk enige lokalen gereed

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 228