29 SEPTEMBER 1959 Tegenwoordig: Mevr. TH. M. M. DE BONTE-DE MUNNIK, Mevr. M. W. B. A. VAN MIERLO-MUTSAERS, Mej. D. M. J. t'SAS, en de heren H. BIEMANS, W. C. A. M. VAN BOXTEL. H. BROEDERS. J. M. VAN BIJNEN, G. CAMPHENS. P. J. VAN CAULIL, H. J. C. COSIJN, mr. B. W. M. DRION, C. A. VAN DUIJL, C. VAN DEN EEDEN. N. W. C. VAN GISBERGEN, J. J. J. HILTE, K. VAN HOUTEN, G. F. HULSKRAMER, A. JONGBLOED. J. J. KAMPHUIS. D. J. A. KRAMERS, A. KROON, F. J. MELZER, A. MENDES, J. A. MEIJS, G. MINDERHOUD, F. H. M. MOL, P. F. C. NÏEUWLAAT, F. P. VAN DE NOORT, A. J. A. RATTINK, H. F. W. STOKKER- MANS, H. VAN TOLEDO, J. F. V. VERMEULEN, J. VERSCHUREN, drs. P. VIS, F. VAN WERKHOOVEN, drs. N. H. ZIJTREGTOP. Afwezig de heren A. C. BASTIAANSEN, mr. K. A. M. BASTIAAN- SEN en J. H. M. QUADEKKER. Voorzitter: de heer J. A. MEIJS. Secretaris: de heer mr. PH. I. E. VAN WOENSEL. DE VOORZITTER zegt dat het de burgemeester moeilijk zal zijn deze vergadering te leiden, doch hij verzoekt hem het gebruikelijke openingsgebed uit te spreken. De BURGEMEESTER spreekt het gebed uit, waarvan de tekst is opgenomen in'artikel 10 van het reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad. Bericht van verhindering is binnen gekomen van de raadsleden: de heren A. C. Bastiaansen, mr. K. A. M. Bastiaansen en J. H. M. Quadekker en van de genodigden: Zijne Excellentie de Minister van Binnenlandse Zaken, mr. E. H. Toxopeus; Hunne Excellenties de Staatssecretarissen drs. G. C. Stubenrouch en dr. G. M. J. Veldkamp en van de heer P. M. Tutein Nolthenius. De VOORZITTER spreekt hierna als volgt: Mijnheer de burgemeester, mevrouw Kortmann, dames en heren ge nodigden. Wij hebben lang in spanning geleefd. Er was hoop en vrees. De hoop was aan Uwe kant mijnheer de burgemeester en de vrees aan onze zijde. Dit is ook wel eens even omgekeerd geweest als de berichten over Uw benoeming verstomden en een andere naam hardnekkig werd genoemd. In de oorlog 1940-1945 heb ik een nieuw spreekwoord toegevoegd aan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 295