i-fL 266 29 SEPTEMBER 1959 de vele reeds bestaande door te stellen, dat gevaren zien aankomen erger is dan gevaren beleven. Wij beleven nu het gevaar van Uw verdwijnen en in tegenstelling met gemeld spreekwoord zouden wij dit toch heel erg moeten vinden als er voor ons geen lichtpunt is, waarop ik nog zal terugkomen. Bij Uwe benoeming tot burgemeester van Breda per 1 juli 1952 en de daarop gevolgde installatie per 2 juli 1952 heb ik U mogen installeren en nu heb ik de eer U te mogen uitluiden bij Uw afscheid als burgemeester, tengevolge van de U toegewezen hoge positie van Commissaris der Koningin in onze provincie. Bij Uw installatie als burgemeester heb ik toen het vertrouwen uitge sproken dat U de kwaliteiten zoudt bezitten, die U geschikt maakten om burgemeester onzer stad te zijn. Eenieder die U maar enigszins kent en daar behoort zeker de hele raad toe zal met mij zeggen, dat U ten volle bewezen hebt over uitzonder lijke kwaliteiten te beschikken en bijzonder die, welke van iemand verwacht mogen worden die het ambt van burgemeester vervult. Het door U indertijd ontwikkelde programma was bescheiden. Het is mogelijk dat Uw optreden toen naar buiten een indruk gegeven kan hebben dat een minder vruchtbaar bestuur in de verwachting lag. Maar de wethouders en ook de gehele raad zijn er van overtuigd, dat de jaren van Uw bestuur voor onze gemeente zeer vruchtbaar zijn gpweest. Men zou kunnen denken dat ik nu een opsomming dien te geven van alle belangrijke werken, die tijdens Uw burgemeesterschap tot stand zijn gekomen, maar dit zal ik niet doen, omdat ik dit aanvoel als een ver zwakking van de argumentatie in de vaststelling van de belangrijkheid van Uw werk. Misschien kom ik er nog wel toe enig detail hierover te geven, doch belangrijker vind ik het om U als persoon te typeren en al zal ik daarin maar matig slagen, dan verzoek ik U toch mijn pogen als goed bedoeld te willen waarderen. Toen U in Breda bent gekomen heeft iedereen kunnen ervaren dat U anders waart ingesteld dan Uw voorganger Prinsen. U hebt Uw voor ganger niet willen imiteren en dat zou ook fout geweest zijn, want men dient altijd zijn eigen persoonlijkheid te laten gelden, zijn eigen geaardheid te demonstreren. Gij bent de filosoof die meer dan de meesten onzer weet te genieten van de woelige zee bij Schiermonnikoog of op andere plaatsen waar de mensen geen storend element vormen; gij weet te profiteren van de, laat ik het noemen serene rust, die er uit gaat van de Kalmthoutseheide eri toch hebt ge daartegenover blijk gegeven van een goed zakelijk inzicht, wanneer het betrof de economische en zelfs zuiver financiële problemen. Hoe staat gij als mens tegenover mens. Daar kan antwoord op gegeven worden door degenen, die veelvuldig met U te maken hadden. Als een bijzondere karaktertrek kan gezegd worden dat U altijd respect getoond hebt voor de mening van een ander en dat respect kon U tonen omdat gij in staat bent vast te stellen wat de meningen van anderen waard waren; en zelfs zonder de waarde van de mening van een ander zoudt ge de schijn willen vermijden om te domineren. Gij bent jurist stelde een der dagbladen met een kennelijke bedoeling vast. Ook dat hebben de ingewijden kunnen constateren. Gij waart meester in de rechten en de rechten nog meester ook. Zeer dikwijls hebben wij in het college van burgemeester en wethouders en ook in de raad Uw juridische kennis kunnen ervaren. Gij bent bescheiden, gij treedt niet op de voorgrond en gij zoudt de eer over iets wat tot stand gekomen is aan een ander willen laten al zoudt ge zelf de grootste stimulator geweest zijn. Deze houding van U heeft Uw naaste medewerkers met respect ver vuld. Het spreekwoord „Bescheidenheit ist eine Zier aber weiter kommt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 296