26 OKTOBER 1959 341 gelegenheid bestaat, opnieuw zullen aandringen op de beoogde herziening. Alhoewel men zou kunnen zeggen, dat het getuigt van nuchter inzicht, als men wijst op de tot nog toe vruchteloze pogingen, dan moge ik er toch wel op wijzen, dal een gevecht altijd verloren wordt als men niet vastberaden ten strijde trekt met de vaste wil om te winnen. Uw college moge zich gesteund weten door de gehele raad en door al uw gemeentenaren, daar dit programmapunt van de K.V.P.-gemeente- raadsfractie door iedereen gedeeld wordt, zelfs door a-politieke gemeente- naren. Laat u dus niet ontmoedigen. jeugdzaken. De jeugd is baldadig en is dat altijd geweest voor zover haar dat werd toegestaan. Als uw college in uw antwoord op het centraal rapport stelt, dat de pers overdrijft, dan meen ik daarin uw college te kunnen volgen, doch wanneer u daarna zegt, dat bij de politie maar weinig gevallen bekend zijn, dan meen ik toch, dat dit geen weerlegging is van de overdreven persberichten. De politie kan niet overal bij zijn en kan, tenzij ze regel matig en op grote sterkte door de stad patrouilleert, onmogelijk ter plaatse zijn waar de pesterijtjes en onbeschaamdheden tegenover vrouwen, doch ook tegenover oudere mannen, door een bepaalde jeugd zich demonstreren. Ik meen, dat tijdens de Orangerie veel van dergelijke dingen zijn voor gekomen en zelfs veel diefstallen plaats vonden. Nu moet men, na dit geconstateerd te hebben, niet zeggen de jeugd is brutaal en slecht, maar wel moet men er rekening mee houden, dat in de tegenwoordige tijd het gezag niet altijd wordt erkend en aanvaard. Dat is niet de schuld van de jeugd, doch van de ouders en andere personen, die de jeugd moeten leiden. Ouders hebben geen tijd meer voor hun kinderen en onderwijzers krijgen grote moeilijkheden wanneer ze hun leerlingen een hard verdiend pak slaag geven, terwijl de ervaring heeft geleerd, dat een klap op tijd meestal een gunstige uitwerking heeft. In deze tijd is de jeugd, voor wat betreft het uitleven van haar energie en haar ontspanningsmogelijkheden ten opzichte van de jeugd van 30-40 jaar geleden sterk in het nadeel. Waar vroeger weilanden, boomgaarden, akkers, sloten en bossen in de dichte nabijheid van de woonstraten lagen, zijn deze nu ver ver wijderd. De jeugd kan geen kwajongensstreken meer uithalen waar de toeschouwers niet met hun neus opstaan. Ze verveelt zich en gaat te vroeg naar de bioscoop en andere vermaakgelegenheden, terwijl ze eigenlijk nog pogingen moest ondernemen om een appeltje te stelen of kastanjes te rapen. II vergeve mij deze uitweiding, mijnheer de voorzitter, doch dit jeugd probleem is zeer belangrijk. De jeugd van thans zal later ook als gemeenteraad de stad, als lid van de provinciale staten de provincie en als kamerlid het land mede moeten regeren. Wij moeten dus deze weggevallen mogelijkheden zoveel mogelijk aan vullen door voor de kleinere jeugd speeltuinen aan te leggen, nog meer dan we nu al hebben, doch liefst niet zo duur en zo kermisachtig. Voor de grotere jeugd moeten er meer sportvelden komen. Ik breng hulde aan de wethouder van onderwijs, thans staatssecretaris, voor de wijze waarop hij ernaar heeft gestreefd aan deze behoefte zoveel mogelijk te voldoen Ik spreek ook te dien aanzien mijn vertrouwen uit tegenover de nieuwe wethouder, doch het heeft zijn nut op deze grondnoden van de grotere jeugd te wijzen. Uiteraard zullen wij er nooit in slagen de gehele jeugd te helpen. Er is ook jeugd die niet geholpen wil worden, d.w.z. op het eerste gezicht. Doch ik ben er van overtuigd, dat, wanneer ook deze met omzichtigheid en liefcL wordt aangepakt, ook zij zich zal laten leiden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 341