26 OKTOBER 1959
345
dat met betrachting van de gewenste zuinigheid dit onderhoud naar
behoren zal geschieden.
Bejaardenzorg.
Uw college en de raad behoren niet tot de jeugd en eveneens niet
tot de bejaarden waarvoor gezorgd moet worden. Het is de taak van
de nog producerende middenmoot van de mensheid te zorgen voor de
jeugd en voor de bejaarden. De jeugd moeten wij zo zien op te voeden
dat ze, als wij tot de bejaarden gaan behoren, evenveel verantwoordelijk
heidsgevoel heeft als wij thans voor de bejaarden, die weer voor ons
zorgden toen wij nog tot de jeugd behoorden.
Deze cirkelgang is een natuurlijke gang, welke wij zeker niet willen
verbreken.
Men kan op allerlei wijzen wat doen voor de beiaarden, zoals
bejaardentehuizen, speciale huizen voor bejaarden, bejaarden-sociëteiten,
kolentoeslag, algemeen ouderdomspensioen en tochtjes voor de bejaarden.
Niet alle bemoeiingen worden gelijkelijk door de bejaarden gewaardeerd,
doch het voornaamste wat voor iedere bejaarde aanwezig moet zijn is
een goed tehuis, een tehuis waar hij zich thuis voelt, waar hij het goed
heeft en zonder ernstige zorgen kan nadenken over de plezierige dingen
van zijn voorbije leven.
Van particuliere zijde worden stappen ondernomen om moderne
be'aardentehuizen te bouwen, welke voldoen aan de wensen van de
bejaarden, rekening houdend met de behoefte van verpleging welke kan
ontstaan wanneer de bejaarde door ziekte of gebreken niet meer voor
zich zelf kan zorqen. Ideaal van opzet.
Doch wie kan het betalen, als men hoort, welke prijzen de stichtingen
moeten vragen om de stichtingskosten en de exploitatiekosten te kunnen
dekken.
Deze bejaardentehuizen zullen, als niet wordt ingegrepen, alleen bevolkt
kunnen worden door een groep van de bevolking, welke hieraan niet
zo'n grote behoefte heeft als de grote groep welke de huur van deze
beiaardentehuizen niet kan betalen.
Om uit deze steeds verergerende toestand te kunnen ontkomen, zal de
Rijksoverheid of de gemeentelijke overheid maatregelen dienen te nemen.
Op welke wijze dit zal moeten gebeuren lijkt mij een moeilijk vraagstuk,
waarvoor spoedig een oplossing zal moeten wo~den gevonden.
Ik vertrouw dat uw college hieraan de nodige aandacht zal willen
schenken.
Het probleem der minder-validen.
Blijkens het antwoord van burgemeester en wethouders op de vraag
of de werkplaatsen voor minder-validen niet moeten worden uitgebreid
en op andere leest geschoeid, toont het college zich nog onzeker over
de uitbreiding.
Het verheugt mii. dat burgemeester en wethouders zich ook op het
standpunt stellen, dat de werkplaats voor minder-validen niet het eind
punt mag zijn voor de meesten, doch dat de opleiding en de werkzaam
heden in „Zonneschijn" erop gericht moeten zijn deze personen, zoveel
mogelijk, weer in het vrije bedrijf opgenomen te krijgen. Ook de splitsing
ten aanzien van de werkplaatsen voor geestelijk en lichamelijk minder-
validen acht ik een verstandige taktiek, daar voor deze beide soorten
minder-validen een speciaal op de invaliditeit gerichte opleiding en
speciaal uitgezochte werkzaamheden moeten worden gevonden.
De directeur van de werkplaats „Zonneschijn" zal zijn uiterste best
moeten doen deze werkplaatsen van zijn odium „Werkplaatsen voor minder-
validen" te ontdoen. Zijn streven moet erop gericht zijn de werkplaats
op een normale fabriek te doen gelijken, waarmee niet alleen bedoeld
wordt het uiterlijk van een fabriek, doch ook de regeling van de