26 OKTOBER 1959
353
heer de voorzitter wij gaan verleren onze volle verantwoordelijkheid
te zien en te dragen.
Hoe staat het nu met de thans door U aan de raad ter vaststelling
aangeboden begroting? Het aanvankelijk geraamde tekort van ruim 4,5
miljoen is na de eerste begrotingswijziging en na het bekend worden van
de procentuele verhogingen met 4 van de uitkeringen teruggebracht
tot 3.966 miljoen.
Tussen dit tekort en dat van het vorige jaar na eerste begrotings
wijziging bestaat altijd nog een verschil van 973.604. De uitkeringen
uit het gemeentefonds, algemene en belastinguitkering samen bedragen
volgens de ramingen in deze begroting: 9.255.643,zodat het geraamde
tekort aan dekkingsmiddelen over de totale uitkering berekend, ruim
43 bedraagt.
Gaat men er echter van uit, dat de dekking moet worden verkregen
door een subjectieve verhoging van de algemene uitkering, dan zou deze
verhoogd dienen te worden met ca. 60%.
Per inwoner zou de algemene uitkering rekening houdende met het
huidige uitkeringspercentage met ca. 100/158 x 38,— 24,— per
inwoner moeten worden verhoogd om aan een sluitende begroting te
komen.
De laatst toegestane bekende verhoging dit ter vergelijking, mijnheer
de voorzitter bedraagt 1,84 per inwoner. De basisuitkering voor de
algemene uitkering, welke wij thans hebben, van 41,50 per inwoner zou
dus moeten worden verhoogd tot ca. 65,50 per inwoner, wilden wij
op basis van het huidige uitgave-peil een sluitende begroting hebben.
Geen van de door U in uw antwoord op het centraal rapport genoemde
vergelijkbare gemeenten heeft ook maar bij benadering een zo hoge
uitkering. Uiteraard zijn mij de tekorten van deze gemeenten niet bekend,
zodat ik daarmede in de vergelijking geen rekening kon houden.
Men kan ten aanzien van zijn verwachtingen optimist zijn, maar bij
zodanig grote verschillen meen ik toch te mogen aannemen, dat zelfs de
grootste optimist niet zal verwachten dat onze uitkeringen met onze
volledige tekorten zullen worden verhoogd. Daarin schuilt naar mijn
mening voor ons juist het gevaar. Op welke verhoging mogen wij wèl
rekenen en wat blijft daarna dan nog over als ongedekt tekort7
In het tekort van ƒ3.966.076,mijnheer de voorzitter, zijn potentiële
lasten begrepen tot een geraamd totaal bedrag van 2.748.582, trekken
wij deze lasten af van het totale tekort, dan sluit deze begroting met een
geraamd tekort voor reële lasten van 1.217.493,Dit betekent, dat
op basis van het huidige uitkeringspercentage een verhoging met ca.
ƒ7,per inwoner noodzakelijk zou zijn om de begroting op basis van
de geraamde reële lasten te doen sluiten. Elke nieuwe activiteit zou dan
echter moeten weden gestopt en slechts kunnen plaats vinden in zoverre
andere objecten tot eenzelfde aanschaffingswaarde volledig zouden zijn
afgeschreven.
Vindt U, mijnheer de voorzitter, deze cijfers in aanmerking nemende, het
dan zo verwonderlijk, dat men zich gaat afvragen of de tot dusver
gevolgde weg ook al is men het daarmede in principe volledig eens
geweest wel altijd de juiste weg zal blijven en of er niet grote gevaren
aan verbonden zijn; dat men zich daardoor zonder keuze-mogelijkheid voor
een reeks van jaren vastlegt aan kapitaalobjekten, welke bij vergelijking
achteraf wel eens van minder grote urgentie zouden kunnen blijken
te zijn dan werken, welke om die reden niet meer tot uitvoering kunnen
komen.
Belangrijk voor het bepalen van zijn standpunt in deze is ook of men
in landelijk verband gezien meer of minder grote verwachtingen koestert
t.a.v. de mogelijkheid tot grote verruiming van de gemeentelijke middelen.
Persoonlijk zijn mijn verwachtingen dienaangaande niet al te hoog gesteld