26 OKTOBER 1959 355 Gaa-ne zou ik dan ook van U willen vernemen, mijnheer de voor zitter, of uw college nog steeds op hetzelfde standpunt staat en zo ja. hoe ik dan de opvatting terzake in de nota van aanbieding gesteld, dien op te vatten. Tot slot, mijnheer de voorzitter, van mijn financiële beschouwingen zou ik alvorens tot conclusietrekking te komen, uw college nog willen wijzen op een passage uit de memorie van toelichting op het ingediende wetsontwerp welke in het bijzonder voor onze gemeente mogelijk wel eens van belang zou kunnen zijn. De passage staat op pag. 12 van deze toelVhting en luidt als volgt: „Voorts menen zij dat ook in de toekomst, indien nodiq, plaats moet „blijven voo' het invoeren van nieuwe doeluitkeringen uit s rijks kas. „Zij denken hierbij vooral aan de kosten van grote werken welke boven „de kracht van de individuele gemeenten uitgaan. In dit verband wijzen „zij op de rijkssteun welke in het aanhangige wetsontwerp Woningwet ..en in het ontwerp van Wet op de ruimtelijke ordening aan de gemeenten „in het vooruitzicht wordt gesteld voor zware en onevenredig drukkende „lasten wegens uitgaven in het belang van de volkshuisvesting en „wegens de reconstructie van bebouwde kommen en de opheffing van „ongewenste bebouwing". Zo Imt U niet mogelijk zou zijn, mijnheer de voorzitter, in uw beantwoor ding direct op deze zaak in te gaan, zoudt TI dan de toezegging willen doen na te laten gaan in hoeverre van deze mogelijkheden tot rijks bijdragen door onze gemeente gebruik gemaakt kan worden, of mogelijk reeds gebruik gemaakt wordt voor plannen als „Het saneringsplan voor de binnenstad", wan-door mogelijk mir.der kosten ten laste van de gemeente komen. Ik weet, mijnheer de voo-zitter, dat ik met deze vraag buiten de orde ben omdat terzake in de schriftelijke voorbereiding geen opmerkingen werden gemaakt. Ik zal het U derhalve niet euvel duiden, indien LI eerst op een later tijdstip daarop zoudt willen antwoorden. Als ik nu dan kom. miinheer de voorzitter, tot het trekken van conclusies, dan zou ik allereerst willen vaststellen dat ik met uw colleqe van oordeel ben dat d- voor onze gemeente volgens de nieuwe regeling langs objectieve wpg t~r laeschikking komende dekkingsmiddelen onvoldoende zullen zijn voor het handhaven van een verantwoord verzorgingspeil. Anderzijds ben ik mij er terdege van bewust, dat dit verantwoorde verzorgingsneil een subjectief begrip is. waarover zeer verschillend kan worden gedacht met alle mogelijk? consequenties daarvan voor onze gemeente. Gezien de tendens in de nieuwe wet om de weg ter verkrijging van oibiectieve correcties aanmerkelijk te versmallen en de begaanbaarheid daarvan te bemoeilijken, zou ik op voorhand niet al te grote risico's willen nemen, waardoor het moeten gaan van deze weg voor ons onver mijdelijk wordt. Tevens zou ik dit willen vermijden met het oog op de handhaving of zo LI wilt het wederom in ere herstellen van onze zelfstandigheid, waardoor de beleidsvaststellingen weer meer dan tot dusver het geval kon zijn. wederom bij de raad komen te liggen, waar het ook thuishoort. Ik ben er mij van bewust, dat ook uw college ernstig over deze zaken heeft nagedacht en ik zie in uw mededeling in uw antwoord op het centraal rapport, n.l.: „In dit licht bezien, daarbij gevoegd het ontbreken van definitieve „gegevens over de nieuwe regeling, hebben wij na rijp beraad besloten ..het in voorgaande iaren gevoerde beleid voorlopig voort te zetten in ,de thans voorliggende begroting", mee- dan zo maar een gelegenheidsverklaring. Het zou bepaald on vriendelijk zijn te veronderstellen dat door uw college niet terdege het voor en het tegen t.o.v. elkaar zou zijn afgewogen en dat Ti daarbij niet

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 355