358 26 OKTOBER 1959 bereid is zijn medewerking te verlenen tot het doen benoemen van een commissie voor de gehele zittingsduur van de raad tot onderzoek van de gemeenterekening. Bij de raad zou ik er op willen aandringen in deze commissie dan zoveel mogelijk te doen benoemen leden van deze raad met administratief en financieel inzicht, biet kan naar mijn gevoel weinig bezwaar ontmoeten, gezien het feit dat in deze Raad vijf fracties aanwezig zijn, daarvoor van elke fractie een lid te doen aanwijzen. Deze suggestie zou ik dus zowel aan uw college als aan de raad in overweging willen geven, mede gezien het bijzondere karakter van deze commissie. Het zou een vooruit lopen zijn op de zaak, mijnheer de voorzitter, om nu reeds te gaan praten over de werkwijze van deze commissie. Wel stel ik mij voor, dat de rapportering uitvoeriger zal moeten worden dan tot dusver en dat ook de aan de controle bestede tijd meer zal moeten worden en de controle zelf effectiever. Van de overige fracties, mijnheer de voorzitter, zal ik ook gaarne vernemen, hoe zij tegenover deze gedachte als zodanig staan en verder zie ik gaarne uw desbetreffend voorstel tot wijziging van het reglement van orde tegemoet. Het vorige jaar, mijnheer de voorzitter, heb ik ter gelegenheid van de algemene beschouwingen gezegd dat de verhoudingen tussen de fracties in de oude raad goed waren en dat voor wat de nieuwe raad betrof zulks nog diende te worden afgewacht, daar deze toen nog te kort in functie was om daarover toen reeds een oordeel te kunnen hebben. Wij zijn nu inmiddels een jaar verder, mijnheer de voorzitter, en van mijn kant wil ik gaarne verklaren dat ook in de nieuwe raad de verhou dingen tussen de fracties door mij als goed worden gezien. In dit opzicht heeft dc regeringscrisis van december 1958 voor onze gemeente voor zover ik persoonlijk heb ervaren althans geen nadelige gevolgen gehad. Mijnerzijds, mijnheer de voorzitter, wil ik gaarne zeggen, dat besten diging van deze goede verhoudingen door mijn fractie zeer op prijs word* gesteld en dat wij onzerzijds daartoe gaarne het onze willen blijven bijdragen. Uiteraard impliceert zulks niet dat wij voortaan terwille daar van niet meer van een afwijkende mening zouden blijk geven indien daartoe aanleiding bestaat, terwijl een dergelijke houding van de overige fracties door ons evenmin wordt verwacht, noch verlangd. Een werkelijk goede verhouding, mijnheer de voorzitter, word m.i. juist gekenmerkt door de mogelijkheid tot het aanwezig kunnen zijn van verschillen in opvatting, zonder dat daardoor het onderlinge respect of de onderlinge waardering wordt geschaad. Ik ben ervan overtuind. dat ik met de nieuwe Fact ie-voorzitters zowei van de K.V.P. als de V.V.D. een even prettig contact zal mogen onder houden als dat met hun voorgangers het geval was. Verhotsding burgemeester en wethouders/raad. Tenslotte dan, mijnheer de voorzitter, iets over de verhouding burge meester en wethouders/raad. Gezien de gebeurtenissen is daarover dit jaar erq weinig te zeggen. In het persoonlijk vlak zijn deze verhoudingen goed. In de beide nieuwe wethouders stelt mijn fractie ten volle ver trouwen. Ten aanzien van de andere leden van uw college behoef ik dit niet meer te zeggen. Zakelijk, mijnheer de voorzitter, hebben wij echter nog wel enkele wensen. In het algemeen zijn wij van oordeel, dat het voor uw college mogelijk moet zijn meer en duidelijker dan tot dusver het door U gedachte beleid in de raad ter discussie te stellen. Nu ontstaat althans bij mijn fractie wel eens het gevoel, dat duidelijke beleidslijnen aan de zijde van uw college ontbreken. Vooral in een periode zoals wij nu juist achter de rug hebben wordt nog eens extra duidelijk, welke gevolgen dit kan hebben voor de continuïteit van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 358