360
26 OKTOBER 1959
In uw antwoord op het centraal rapport, betreffende het tijdstip van
indiening van de begroting, heeft U mijns inziens weinig of geen tegemoet
koming betoond aan de door meerdere leden geuite bezwaren om middenin
de vakantie de begroting aangeboden te krijgen en aan de moeilijkheden
om in de vakantie-periode, in fractie-verband, deze stukken te bespreken.
Ik kan mij voorstellen dat U met het een en ander binnen de wettelijke
termijnen wenst te blijven, U bereikt dit echter ook wanneer II ons de
begroting i.p.v. einde juli per einde augustus doet toekomen en gaarne
ontving ik de toezegging dat U in de toekomst met onze bezwaren reke
ning wilt houden. Het is mij bekend dat men in de meeste grote gemeenten
slechts toe is aan de samenstelling van het centraal rapport.
Wat mij in het financieel aspect het meeste verontrust is de inkrim
ping van onze reserves, een kwalijk gevolg van de al vele jaren te lage
uitkeringen uit het Gemeentefonds. Dat wij reserves interen op het
moment van een vrij gunstige conjunctuur maakt de situatie nog
bedenkelijker, juist in een gunstige conjunctuur moet men reserves kunnen
vormen en opbouwen maar ze niet, overigens gedwongen, opsouperen, wat
tot triest gevolg zal hebben dat bij een eventuele economische neergang wij
met lege handen zullen staan en daardoor in de onmogelijkheid komen
om plaatselijk ook maar het minste te ondernemen ter stimulering van
de werkgelegenheid en dan aangewezen zullen zijn op het weinige, wat
op dat moment de centrale overheid ons zal willen toedelen.
Of we nog eens ooit tot het vormen van reserves zullen komen is
nog verborgen in de nevelen die de financiële verhouding rijk/gemeente
omhullen. De ontwerpwet kunnen we ronduit teleurstellend noemen. De
quintessens van het rapport van de „Commissie-Oud" n.l. om te komen
tot een nieuwe zelfstandigheid der gemeenten, door haar de middelen
ter beschikking te stellen ter vervulling van haar taak, komt in het
ontwerp niet tot uitdrukking.
Hetzelfde geldt t.a.v. de financiering van de wegen buiten de kom
der gemeenten, een regeling die wel hoofdzakelijk ten goede zou komen
aan de grote plattelandsgemeenten, maar waarvan het rijk de financiële
consequenties te bezwarend acht. Toch geloof ik dat het niet alleen
de plattelandsgemeenten zijn die een beroep kunnen doen op een deel
van de enorme bedragen die het gemotoriseerd verkeer in 's rijks schat
kist doet vloeien. Juist in de grote steden zijn belangrijke aantallen
motorrijtuigen, die weinig of geen gebruik maken van het rijks
wegennet, denkt U maar eens aan het gem. vervoerbedrijf, stadbussen
en de vele auto's o.m. van handel en ambacht, die vrijwel uitsluitend
binnen de gemeentegrenzen hun werkterrein hebben.
Ik meen dan ook, dat de gemeenten zeker aanspraak kunnen
maken op een deel van de rijksinkomsten uit het wegverkeer, mede nog
gezien de zware lasten die op de gemeenten drukken t.b.v. verkeers-
voorzieningen.
Mijnheer de voorzitter. Bij dit al zo vele jaren durende probleem der
financiële verhouding rijst de vraag of het optreden van de Ver. van
Nederl. Gemeenten in deze aangelegenheid wel zo positief is geweest als
dat in het belang der gemeenten beslist noodzakelijk ware. Het is
dringend gewenst, dat dit bejaarde probleem eindelijk tot oplossing komt
vooral voor de rust van de gemeentebesturen.
Wanneer het de regering ernst is, om decentralisatie te bevorderen,
dan hoop en verwacht ik, dat zij het nodige zal doen om op korte termijn
te komen tot herstel der gemeentelijke zelfstandigheid. Belangrijke wijzi
gingen in de ontwerp-wet zijn hiertoe noodzakelijk, ik heb hierbij vol
ledig vertrouwen in de minister van binnenlandse zaken, die, uit eigen
aanschouwing, onze problemen kent.
Het uitzettend begrotingstekort heeft verschillende oorzaken en heeft
o.a. betrekking op: