26 OKTOBER 1959
361
Personeelskosten.
De ons ter visie voo-gelegde bescheiden, betreffende personeelskosten
en personeelsuitbreiding, zijn helaas niet voldoende om de raad enig
inzicht te verschaffen bij het beoordelen van de vraag, of van een
voldoende of onvoldoende personeelsbezetting gesproken kan worden of
van overbezetting.
Wat de efficiency bij diensten en bedrijven betreft, tast de raad nog
steeds in het duister. Dat uw college een organisatie-deskundige ter
beschikking heeft, is voor U bijzonder prettig. Wat de raad nodig heeft
is een efficiëncy-rapport betreffende de diensten en bedrijven. Dat
hieraan hoge kosten zijn verbonden is mij duidelijk, ook hier gaat echter
de cost voor de baet. Ook in het bedrijfsleven gaat men er meer en
meer toe over, zich door ter zake deskundigen te laten adviseren betref
fende de interne bedrijfsorganisatie. De rapporten van de deskundigen
geven vrijwel altijd belangrijke aanwijzingen hoe en waar efficiency kan
worden bevorderd.
Wat de toepassing van merit-rating betreft, zou ik U tot bijzondere
voorzichtigheid willen adviseren, menselijke verhoudingen en collegialiteit
kunnen hierdoor in gevaar worden gebracht. In de Ver. Staten heeft
dit systeem reeds tot veel menselijke ellende geleid en blijkt men van
het systeem terug te komen. Ook bij de Nederl. Spoorwegen is men er
niet toe overgegaan.
Onze ambtenaren dienen de burgerij. Het belangrijkste is de kwaliteit,
de nauwkeurigheid van hun werk.
Onderwijs.
T.a.v. de uitzetting van de kosten van het onderwijs zal ik U geen
verwijt maken. We weten allemaal dat goed onderwijs noodzakelijk is
voor ons kleine land met zijn grote bevolking. Ik betreur het zelfs dat
wij aan het basis-onderwijs, per leerling, minder bijdragen dan b.v.
Tilburg en Eindhoven.
Tot vreugde stemt het dat de mogelijkheden tot studie in verschillende
richtingen gestadig toenemen.
Subsidies.
Dat verschillende niet-verplichte subsidies een uitzetting te zien geven
is een zaak die het mij moeilijk maakt hierin uw college te volgen. Ik
kan mij voorstellen dat subsidies die gebaseerd zijn op een bedrag per
inwoner, door bevolkingstoename resulteren in een hoger bedrag op de
begroting. De financiële situatie van de gemeente maakt het thans echter
ongewenst deze methode te volgen.
Ook heb ik er bezwaren tegen II te volgen in het verlenen van
subsidies aan landelijke of provinciale organisaties, die geen afdelingen,
vestigingen of activiteiten hier ter stede hebben, hoe sympathiek de
doelstellingen van deze organisaties ook mogen zijn. De gemeente heeft
als taak de plaatselijke belangen te behartigen en ik zie niet in waarom
zij haar toch al zo zuur verdiende inkomsten zou bezigen voor steun
aan andere dan plaatselijke instellingen, een bezwaar tegen deze subsidies
is ook dat de gemeente geen enkele controle heeft op de besteding der
gelden van landelijke organisaties. Overigens ben ik van mening dat niet-
verplichte gemeentelijke uitgaven uitsluitend zullen moeten strekken tot
bevordering van het belang der gemeente.
Wat de overige subsidies betreft vraag ik mij af of deze wel altijd
aan bepaalde te stellen normen voldoen die ik als volgt zie:
a. de particuliere activiteit dient zodanig te zijn, dat het algemeen
belang ernstig geschaad zou worden, indien om geldelijke redenen activi
teiten niet ontwikkeld zouden kunnen worden;
b. het particuliere initiatief niettegenstaande al haar inspanningen