26 OKTOBER 1959 363 Zeer zeker zullen we er rekening mede moeten houden dat in de nabije toekomst, hetzij door samenweking met randgemeenten, hetzij door het bevorderen van gemeenschappelijke belangen in gewestverband, bepaalde bovengemeentelijke besturen gevormd zullen worden. Het is hierbij uiter mate belangrijk hoe deze besturen zullen wo den samengesteld. Voor zover deze besturen niet door directe of getrapte verkiezingen tot stand komen, maar gevormd worden door gedelegeerden der gemeentebesturen, zou ik met klem uw college willen verzoeken er op toe te zien dat, behalve de vertegenwoordigers van de colleges van burgemeester en wethouders, ook raadsleden in de besturen worden opgenomen. Allerhande. Wanneer ik de discussie van het afgelopen jaar nog eens naga, dan treft het mij, dat het vaak de gefiateerde preadviezen van de afdeling voor openbare werken waren, die aanleiding gaven tot vrij uitvoerige besprekingen; de bijzondere aandacht van deze commissie voor de zakelijke, social? en financiële aspecten der preadviezen, is meen ik gewenst. Mijnheer de voorzitter, de vraag wordt nogal 'ns gesteld, hoe wij het contact tussen burgerij en raad kunnen bevorderen. Welnu, als raad zul len we er voor moeten zorgd-ragen het contact te blijven onderhouden met de burgerij in al haar geledingen. Een andere mogelijkheid zou wellicht zijn, 'ns een referendum te houden over een onderwerp dat zich hiertoe leent. Belangrijk is, dat wij tonen vertegenwoordigers van een levende gemeen schap te zijn en geen duttende depothouders van de centrale overheid. De onderlinge verhoudingen in onze raad zijn zonder meer goed te noemen. De discussies zijn zakelijk en persoonlijke aanvallen komen niet voor. Ik hoop vurig, dat wij dit zullen weten te bestendigen. Uw college en de ambtenaren dank ik voor het vele werk, dat zij in het belang van onze Goede Stad Breda verrichten. De heer MINDERHOUD zegt: Mijnheer de voorzitter, Avo-ens te beginnen met enige opmerkingen aangaande de begroting, wil ik eerst even terug zien op de 10 maanden van het jaar 1959, die weldra achter ons liggen. Enkele vertrouwde gezichten zijn uit ons midden heengegaan en deels door anderen vervangen. De prominente figtmen werden aangetrokken naar hogere zelfs de hoogste functies terwijl een der wethouders ons door de dood ontviel. Tegen de dood vermag niemand onzer iets. We hebben te aanvaarden wat God ons oplegt en hoogstens kunnen wij vra gen; ..Waarom?" Ook tegen de benoeming in hogere functips kan de raad niets onder' nemen. Immers, de belanghebbenden hebben aanvaard wat hen werd gevraagd en bewilligden dus in deze benoeming. Nu wil de raad ook wel niets ondernemen tegen al dit heengaan, want een beetje trots is zij toch wel, dat juist Bredase raadsleden werden uitverkopen. Het is echter niet de eerste maal, dat ik dit zeg en ik heb er dan ook een bedoeling mee. Dat wisselen van raadsleden tussentijds kan nooit bevorderlijk zijn voor de goede gang van zaken in de gemeenteraad, zeker niet 3 binnen een half iaar tijds en het ware daarom misschien maar het beste dat de verschillende politieke partijen niet hun kopstukken naar de gemeente raad afvaardigden, dan werd het gevaar voor afroming naar elders minder groot. Moet ik het echter zó zien. dat de debatten in onze raad op een dermate hoog peil staan, dat men in hogere regionen de Bredase raad de beste leerschool vindt voor het recruteren van personen in hogere ambten, dan heb ik er vrede mee. Er heeft ook een opschuiving plaats gehad in het wethouderscollege.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 363