4 FEBRUARI 1959
31
Vraag:
De heer HULSKRAMER zegt het volgende:
Mijnheer de voorzitter,
Naar aanleiding van Uw antwoord in het centraal rapport op een door
mij gestelde vraag betreffende een busverbinding van het bomenkwartier
zou ik nog graag enkele opmerkingen willen maken. U geeft in Uw
antwoord de twee volgende motieven aan:
1. Tot eind 1954 werd het bomenkwartier bediend door lijn 5 van
de stadsautobusdienst. De zeer geringe vraag naar vervoergelegenheid
in deze wijk, alsmede de verlenging van de route van lijn 5 naar andere
belangrijke wijken, die tot dat moment niet bestreken konden worden, zijn
aanleiding geweest om de route van de stadsdienst in bedoelde wijk te
laten vervallen.
2. Bovendien is uit tellingen gebleken, dat de zeer geringe vraag
naar vervoergelegenheid uit het bomenkwartier zich zonder moeilijkheden
verplaatst heeft naar de Haagweg.
Op de eerste plaats wil ik opmerken, dat het er bij mij niet in wil,
dat er in een bepaalde wijk geen behoefte zou bestaan aan een busver
binding met het centrum en de overige wijken van de stad. Dat er weinig
gebruik van de busdienst werd gemaakt moet m.i. dan ook andere oor
zaken hebben. Hoewel het moeilijk is de juiste oorzaken hiervan aan
te tonen, meen ik toch uit gesprekken, die ik met bewoners uit deze
wijk heb gehad, te mogen opmaken, dat het niet rijden op het tijdschema
(dit tengevolge van de toen al lange route) en de slechte aansluiting op
de treinenloop mede hiervan de oorzaak zijn. Het argument om de route
in de ene wijk te laten vervallen om een andere wijk te kunnen bedienen,
mag in deze zaak niet mee tellen.
Wat het tweede punt betreft, hierover zou ik graag van Uw college
willen vernemen, hoe men door telling heeft kunnen peilen, dat zonder
moeilijkheden de vervoergelegenheid zich heeft verplaatst naar de Haag-
weg. Het is toch bekend, dat vooral op regenachtige dagen de busdien
sten overbelast zijn en vele bewoners uit bedoelde wijk sparen zich dan
ook de moeite, vooral op die dagen, om te proberen op de Haagweg
een busverbinding te krijgen.
Graag zou ik de mening van Uw college over bovengenoemde punten
willen vernemen.
Antwoord:
De feitelijke vervoersvraag in het zgn. bomenkwartier was dermate
gering, dat in redelijkheid van de B.B.A. niet verlangd mocht worden
een busverbinding met die wijk te handhaven. Een wetenschappelijk
onderzoek naar de oorzaken van de geringe omvang van de vervoers
vraag is, mede met het oog op de kosten daarvan, niet ingesteld: dat
afwijkingen van het tijdschema, die niet immer te vermijden zijn, een der
oorzaken zouden vormen, lijkt ons onwaarschijnlijk; de B.B.A. placht
ook t.a.v. de onderwerpelijke busverbinding naar best vermogen rekening
te houden met aansluitmogelijkheden en tijdschema's, waardoor on
regelmatigheden in de dienstuitoefening slechts sporadisch voorkwamen;
ons hebben terzake ook nimmer gemotiveerde klachten bereikt.
Verlegging van een route van een wijk, waar uit een oogpunt van
rentabiliteit onvoldoende vervoersvraag is, naar een omgeving, waar de
vraag naar vervoergelegenheid een rendabele uitoefening van de bus
dienst mogelijk maakt, komt ons in het algemeen zakelijk juist voor.
Bij globale tellingen van de vervoersvraag op de nabij het bomen
kwartier op de Haagweg gelegen halteplaatsen vóór en na de route
wijziging bleek de vervoersvraag een geringe toename te vertonen, welke