26 OKTOBER 1959
367
sanering van de binnenstad. Hierbij behoorde ook het doen vervallen
van de haven. Geruime tijd heb ik gemeend, dat het ernst was hieraan
iets te doen, maar in de vergadering van 14 oktober j.l. is slechts bepaald,
dat een andere bestrating zal worden gelegd. Omtrent demping van de
haven, eventueel overkluizing, is nimmer iets vernomen. Naar ik meen
hebben gedeputeerde staten instemming betoond met het saneringsplan,
dus ook met de plannen omtrent de haven, wat hier op neer komt, dat
een einde gemaakt wordt aan die beslist onnodige vergaarbak van vuil
in de binnenstad. We kunnen echter wel plannen maken, maar als ze niet
ten uitvoer worden gebracht, hebben wij er zo weinig aan. Nu zou ik
gaarne van uw college willen weten wanneer of mogelijk wordt begonnen
met iets aan die haven te doen. Aan herstelling van de zijwanden is
tot heden niets gedaan en zal waarschijnlijk ook niets meer geschieden,
wat de indruk vestigt, dat de haven binnen afzienbare tijd gedoemd is
te verdwijnen. Gelukkig maar, want de binnenstad verdraagt deze poel
van wel zeer onaangename geuren niet te lang meer. Wat er nu ook
mee gebeuren mag, dempen of overkluizen, de stad is er mede gebaat.
Geruchten liepen er al eens, dat men tot overkluizing wilde overgaan en
mogelijk onder die overkluizing een parkeergelegenheid wilde inrichten.
Was het maar waar! Maar aan geruchten hecht ik geen waarde meer,
gezien de droeve ervaringen, die ik daarmede in de laatste maanden heb
opgedaan. Maar als het werkelijkheid mocht worden, wat zou dan hier
een mooie gelegenheid gevonden kunnen worden om deze plaats te
bestemmen voor de wekelijks te houden marktdagen. Misschien heeft uw
college daaraan ook reeds gedacht en tot zolang wil ik dan nog wel
geduld oefenen om de Grote Markt voor dit doel te bestemmen. Uw ant
woord hierop zie ik met belangstelling tegemoet.
Mijnheer de voorzitter. Ik heb ergens eens gelezen, dat de behandeling
van de begroting in grote plaatsen wordt begonnen met het voeren van
algemene beschouwingen, waarin het algemene beleid ter sprake komt en
vele wensen en verlangens worden geuit. De sluizen van welsprekend
heid worden daarbij opengezet, door sommige raadsleden, soms zelfs
zeer breed. Of dit echter wel enig nuttig effect sorteert, wordt betwijfeld.
Daarmede ben ik het niet eens, althans wat Breda betreft, want over
andere plaatsen kan ik niet oordelen. Wel degelijk wordt door uw
college rekening gehouden met datgene wat door de fractievoorzitters
bij het houden van hun algemene beschouwingen naar voren wordt
gebracht. Of wij in vergelijking met andere plaatsen te breed
sprakig zijn, weet ik niet. Wel weet ik, dat de behandeling van de
begroting degelijk en goed voorbereid is en dat ieder aan zijn trekken
komt, al moet het mij van het hart, dat ik een tijd van 3 avondvergade
ringen en 2 middagvergaderingen niet kort vind. Wie weet of wij aan
de behandeling van deze begroting nog niet een avond, mogelijk ook
nog een middag moeten toevoegen. Het kan, omdat de herdenking
van de bevrijding in 1944 niet doorgaat, maar ik hoop het niet.
Voor het ogenblik vind ik breedsprakig genoeg geweest te zijn. Mijn
spraakwaterval wil ik daarom beëindigen, maar niet alvorens nog mijn
dank te hebben gebracht voor het volgende.
1. Aan de dienst van sociale zaken en huisvesting voor de wijze
waarop zij haar werk verricht ten dienste van de minderbedeelden in
deze stad en de wijze waarop zij tracht de woningnood te lenigen. Het
steeds maar moeten aanhoren van klachten werkt meestal op iemands
humeur, bij hen blijkbaar niet. Ik heb alle lof voor het voortdurend maar
willen aanhoren van die klachten en de manier waarop zij hun bezoekers
trachten te helpen.
2. Ook mijn dank aan uw college voor de werkelijk voortvarende
wijze, waarop zij zeker in deze moeilijke omstandigheden door het
missen van haar voorzitter en de veranderingen in de wethouderszetels