388 27 OKTOBER 1959 zaak zal moeten antwoorden. De fractievoorzitters moeten zich bij de algemene beschouwingen beperken en niet over onderwerpen praten die niet als algemeen kunnen worden beschouwd. Voorts is er de vraag gesteld of het noodzakelijk moet worden geacht om over te gaan tot benoeming van een 5e wethouder. De heer Van Bijnen heeft te kennen gegeven dat de K.V.P.-fractie meent dat dit van burgemeester en wethouders moet uitgaan. Toch moet hij opmerken dat het nog niet zo lang geleden is dat eenzelfde vraag is gesteld door de toen malige fractievoorzitter van de K.V.P. Zou er politiek gezien nog iets in zitten? Er is toch volgens de pers een gesprek geweest om een Neder landse C.D.U. te formeren? Het vorig jaar is de vraag gesteld door de K.V.P.-fractie en nu door de C.H.-fractie. Mogelijk is het een toevallige omstandigheid. Overigens roept de vraag weer de gedachte aan bepaalde achtergronden op. Hij gelooft echter niet dat de benoeming van een 5e wethouder de noodzakelijke oplossing geeft. De algehele beleidslijnen van het college zijn wel erg onvolledig; zij komen niet in voldoende mate naar voren. Hij spreekt het vertrouwen uit dat in de toekomst toch wel een duidelijke beleidslijn zal worden gevolgd. Met de opmerkingen gemaakt m.b.t. het tijdstip van de indiening van de begroting is spreker het niet eens. De gemeente heeft zich zo mogelijk aan de bij de wet voorgeschreven termijnen te houden, wat dit jaar dan ook is geschied. Als er geen doorslaggevende argumenten zijn, moet men zich aan de termijn houden; de desbetreffende bepalingen zijn toch niet voor niets in de wet opgenomen? De heer Van Bijnen heeft gepleit om te komen tot een integrale ver goeding van de kosten voor het jaar waarvoor de begroting geldt. In tegenstelling met diens standpunt kan spreker nu al wel zeggen dat hij het met de zienswijze van het college eens is. Hij kan niet inzien waarom het nu anders zou moeten. Breda stelt geen extravagante eisen t.o.v. andere gemeenten. Er wordt alleen maar gerealiseerd wat nodig is. Hij is het met de wethouder vol ledig eens, van luxe is geen sprake. Onder de huidige situatie zijn de middelen onvoldoende voor een verantwoord verzorgingspeil. De taak van de centrale overheid is dat de gemeenten voldoende middelen krijgen. Voor een integrale vergoeding van begrotingstekorten kan de gemeente de verantwoordelijkheid niet dragen, gezien de conseguenties. De gemeente lijke uitgaven moeten zo eerlijk mogelijk verdeeld worden en de raad moet er zorg voor dragen dat met de beschikbare middelen wordt toegekomen. Als de definitieve regeling van kracht wordt dan krijgt Breda mogelijk weer subjectieve verhogingen met nare conseguenties van de centrale overheid. Met de fractievoorzitter van de K.V.P. hoopt spreker dat de zelfstandigheid belangrijk wordt verbeterd. Burgemeester en wethouders hebben in het antwoord op het centraal rapport gesteld, dat het zakelijk en effectieve beheer niet wordt gewijzigd door de slechte financiële toestand. Het beheer van de uitgaven is bij het college van burgemeester en wethouders. Hij zou niet willen sugge reren dat het beheer bij het ambtenaren-apparaat is, ofschoon, nu de situatie zo is dat men geen kans ziet om de begroting sluitend te maken, men a priori gemakkelijk tot uitgaven komt, omdat gesteld zou kunnen worden „er is toch al een nadelig saldo". Naar sprekers mening is er op het gebied van efficiëncy niet veel gebeurd. Grote organisaties en bedrijven doen op dit gebied echter zeer veel, waardoor grote besparingen worden verkregen. Hij wil deze zaak thans niet uitputtend behandelen; bij hoofdstuk II zal hij erop terugkomen. De klacht van de heer Quadekker inzake het geven van geen duidelijke antwoorden door het college op door de raadsleden gestelde vragen kan spreker wel begrijpen. Ook hij heeft destijds medegedeeld dat als de antwoorden niet tot zijn genoegen zijn, hij terzake een interpellatie zal

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 388