398 27 OKTOBER 1959 organisatiedeskundige voldoet goed; eerstens is deze veel voordeliger en tweedens wordt nu een inzicht verstrekt in eventuele feilen. In verband met hetgeen is gezegd over de saldireserve meent spreker dat de heer Melzer geen goed beeld heeft van deze reserve. Deze is er juist om nadelige en voordelige saldi te nivelleren. De vraag of de ver eniging van nederlandse gemeenten voldoende actie voor verbetering van de financiële verhouding heeft gevoerd moet zeer positief worden beant woord. Deze instelling heeft op dit punt juist zeer veel gedaan. Met „zoveel hoofden zoveel zinnen" is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat de belangen der verschillende gemeenten zo sterk uiteen kunnen lopen. Een grote groep kleine gemeenten is tevreden gesteld. Men zou kunnen spreken van een snoepje voor de massa. De grote gemeenten zijn hiermede echter niet gediend. Onze bezwaren zijn er meer tegen gericht dat wij niet hebben wat soortgelijke gemeenten wel hebben. Er is slechts één dergelijke gemeente die een iets lagere uitkering heeft dan Breda. Dit is toevallig een gemeente die vóór de oorlog haar verzorgingspeil heeft kunnen op voeren. De heer Melzer heeft ook gesproken over het zitting nemen van raadsleden in bovengemeentelijke organen. In een der afdelingen is daarover ook reeds gesproken. Het komt spreker voor dat op een derge lijke afvaardiging moeilijk kan worden aangedrongen, temeer omdat het regel is dat de burgemeesters van de betrokken gemeenten het bestuur van dit soort organen plegen te vormen. Voor grotere gemeenten zou dit eventueel anders kunnen zijn, maar het is begrijpelijk dat de collega's der kleinere plaatsen het prettiger vinden dat de burgemeester van de centrum gemeente van het bestuur deel uitmaakt. Deze vorm van bestuur waar borgt in het algemeen ook een goede continuïteit. De in tweede instantie gemaakte opmerkingen over het financiële beleid beantwoordt spreker in de volgorde der sprekers als volgt: De heer Van Bijnen. Het memoreren van de datum van 100 jaar geleden moet niet beschouwd worden als een argument vóór vroegtijdige behandeling van de begroting. Het was een bestrijding van het standpunt dat er nog nooit een begroting op een zo vroeg tijdstip in Breda was behandeld. Dit is nu weerlegd. Overigens wil ik op dit punt het overleg in het seniorenconvent afwachten. Met betrekking tot de door de heer Van Bijnen geïntroduceerde nieuwe vorm van verdeling van de middelen van het gemeentefonds kunnen wij niet enthousiast zijn. Dit was niet anders mogelijk, omdat wij de kwalijke gevolgen voor de gemeenten van het door U ontvouwde systeem reeds zeer concreet kunnen aanvoelen, zelfs bij een globale beoordeling van uw systeem. Globale beoordeling, want iets anders is op zo korte termijn niet mogelijk, vandaar ook ons verwijt overigens niet te zwaar bedoeld voor het niet stellen van het probleem in het centraal rapport. Wat betreft de positie van gedeputeerde staten in uw systeem kunt U ons niet overtuigen. Deze kan niet anders zijn dan een adviserende functie aan de minster. Bovendien is een gunstig oordeel van gedeputeerde staten over een eventueel begrotingstekort weinig waard, als de behoefte aan dekkingsmiddelen niet kan worden opgevangen door een extra uitkering uit de middelen van het gemeentefonds. Dit is nu ook het geval. U brengt daarnaast nog in het geding de kwestie gemeentefondsgeld „gemeentegeld" of „rijksgeld". Wij kunnen uit ideëel oogpunt ons met uw standpunt verenigen. Ook de tweede kamer heeft zich in dit opzicht wel eens uitgesproken op dezelfde wijze. Wij moeten echter rekening houden met de nuchtere werkelijkheid. Die werkelijkheid laat geen twijfel over de aard van deze middelen. Zoals deze middelen worden beheerd en gebruikt is hier zuiver sprake van „rijksgeld". De gemeenten hebben er ook collectief geen enkele zeggenschap over. We zouden het wel willen maar het is nu eenmaal niet zo! Uw voorstel samenvattend is de enig mogelijke conclusie dat U geheel

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 398