404
27 OKTOBER 1959
verwachten. In 1957 was er nog een accres van 10%, terwijl dit nu
op ongeveer 1 is te stellen. Het komt spreker voor dat dit wel erg
aan de lage kant is. Spreker zal gaarne nadere toelichting ontvangen.
De heer VERMEULEN zegt het volgende:
Elektriciteitsbedrijf.
In het centraal rapport, mijnheer de voorzitter, werd mijnerzijds gesteld
dat de begroting van dit bedrijf m.i. een sterk gedeflatteerd beeld gaf van
de werkelijke situatie. Door mij werd gevraagd welke overwegingen uw
college daartoe hadden geleid. In uw antwoord ontkent uw college dat
zulks het geval zou zijn, waardoor ik dus wel gedwongen word bewijs
materiaal aan te gaan dragen voor mijn bewering.
In eerste instantie werd mijn aandacht daarop gevestigd doordat ondanks
het belangrijk gunstiger resultaat hetwelk verwacht had mogen worden
tengevolge van de gunstige wijziging in de kolenclausule, het resultaat
integendeel belangrijk ongunstiger werd geraamd dan voor 1959 het geval
was. Een op zich genomen dus al vrij onlogische gang van zaken. Het
voordeel van de kolenclausule, op basis van de huidige omzet, bedraagt
ruim ƒ374.000,Er wordt in totaal slechts 165.000,van uitgekeerd
aan grootverbruikers en straatverlichting, zodat altijd nog meer dan
200.000,van dit voordeel in het bedrijf blijft.
Waar is dit bedrag echter te vinden?
De omzetverlaging t.o.v. het vorige jaar is meer dan opmerkelijk en
moet dus wel opvallen. Uw college zegt daarvan in zijn antwoord: „Bij
het opstellen van de begroting voor 1959 is de stroomverkoop voor dat
jaar te optimistisch bezien, vandaar deze noodzakelijke correctie ook al
besluit U uw mededeling dan ook met te stellen, dat U door deze correctie
aan de veilige kan bent gebleven."
Voor mezelf heb ik getracht vast te stellen hoe ver U aan die veilige
kant bent blijven staan. Ik heb daartoe, mijnheer de voorzitter, aan de
hand van de begrotingen vanaf 1954 voor mezelf een lijstje gemaakt,
waarin ik heb opgenomen de totaal toename van de stroomverkoop in
Kwu. per jaar tevens gesplitst naar grootverbruikers en anderen. Aan de
hand van die opstelling heb ik voor mezelf geprobeerd te achterhalen of
er toch niet iets bijzonders aan de hand was. Dit werk leverde het
navolgende resultaat op, mijnheer de voorzitter.
Jaar Totaal toename Kwu. Toename gr. verbruikers Toename anderen
1955
2.860.000
2.310.000
550.000
1956
5.140.000
2.783.200
2.356.800
1957
6.300.000
3.106.800
3.193.200
1958
2.467.120
1.695.000
772.120
1959
7.542.880
3.305.000
4.237.880
1960
- 2.835.000
- 2.275.000
- 560.000
Totaal 21.475.000 10.925.000 10.550.000
Uit deze cijfers blijkt, dat deze toename van het stroomverbruik van
grootverbruikers en andere gelijk is, beide over dit aantal jaren ruim
10.000.000 Kwu. Er blijkt inderdaad uit, dat de cijfers over 1959 hoog
waren doordat deze, zoals U in uw antwoord op het centraal rapport zegt,
gebaseerd waren op de eveneens hoge cijfers over 1957, welke overigens
toen blijkbaar wel werden gehaald. Ér blijken echter ook nog wel andere
feiten uit.
De toename van het stroomverbruik voor niet-grootverbruikers blijkt
normaal te zijn over '59 en '60. Als men de toename in '59 vermindert met