27 OKTOBER 1959
405
de teruggang op de voorliggende begroting en men deelt dat resultaat door
twee, dan komt men op een gemiddelde jaar-toename van de omzet voor
beide genoemde jaren van ca. 1,8 mill. Kwu. In vergelijking met voor
gaande jaren is dit een aanvaardbaar cijfer.
Doet men echter hetzelfde met de toenamecijfers voor de grootver
bruikers, dan komt men tot het waarschijnlijk, toch ook naar het oordeel
van uw college, wel zeer lage cijfer van 515.000 Kwu. per jaar. Als
men dit vergelijkt met voorgaande jaren, dan komt men toch wel tot de
conclusie dat hier iets zeer bijzonders aan de hand moet zijn, meer zelfs
dan alleen maar het feit dat de post grootverbruikers zich het gemakkelijkst
zou lenen voor veranderingen.
In uw antwoord op het centraal rapport stelt U dat volgens de thans
ter beschikking staande gegevens de stroomverkoop voor 1959 ca.
47.500.000 Kwu. zal bedragen.
Voor 1960 wordt geraamd 47.975.000 Kwu., hetgeen dus wil zeggen
een totaal toename van slechts 475.000 Kwu. t.o.v. het werkelijke verbruik
van het vorige jaar. Als men de toename-cijfers van voorgaande jaren
daarnaast zet, lijkt dit eveneens een ongelooflijk kleine toename. Het lijkt
mij, dat daarvoor geen bijzondere oorzaken zijn aan te wijzen. Zowel de
stadsuitbreiding alsmede ook de woningbouw gaan nog in onverminderd
tempo door.
Het feit, mijnheer de voorzitter, dat de investeringen tegen 5% ten
laste van de exploitatierekening worden gebracht i.p.v. tegen 5 drukt
evenzeer het winstresultaat. Het gaat daarbij ook om een bedrag in de
orde van grootte van 70.000,—.
Ik kan mij voorstellen, mijnheer de voorzitter, dat deze begroting zowel
in inkomsten als uitgaven wordt gewijzigd, waarbij ook de tarieven
zouden kunnen worden veranderd, zonder dat daarbij te kort wordt gedaan
aan het verlangen van de centrale overheid voor wat betreft de opbreng
sten, welke deze bedrijven moeten opleveren ter dekking van uitgaven op
de algemene dienst.
Ik kan me evenzeer voorstellen, dat onder de bestaande financiële
omstandigheden de uiterste voorzichtigheid geboden is met het eventueel
gaan verlagen van tarieven, zulks met het oog op het kunnen handhaven
van onze eigen financiële zelfstandigheid. Maar dit alles doet niet af aan
het feit, mijnheer de voorzitter, dat daardoor toch niet al te zeer het
karakter van nutsbedrijf zou mogen verloren gaan.
Er zijn uiteindelijk ook nog andere vormen van belastingheffing mogelijk
dan alleen maar via de tarieven van deze bedrijven.
Als het mogelijk is de verlaging van de kolenclausule door te geven
aan de afnemers, zuiver vanuit bedrijfsoogpunt gezien, dan geloof ik
zelf, mijnheer de voorzitter, dat wij daardoor dan tevens nog tegemoet
komen aan het verlangen van de centrale regering om daar waar mogelijk
de prijzen voor diensten en goederen te verlagen.
Daar deze zaak voor mij toch wel belangrijk is, mijnheer de voorzitter,
zou ik gaarne zien dat uw college de door mij gegeven cijfers verifieert,
alvorens op mijn betoog te antwoorden. Als zulks niet mogelijk mocht zijn
ben ik bereid voorlopig mijn goedkeuring aan deze begroting te hechten,
mits uw college zou willen toezeggen de door mij aan de orde gestelde
zaak in de commissie van de nutsbedrijven aan de orde te stellen en deze
over zijn bevindingen te laten rapporteren aan de raad.
De heer KAMPHUYS heeft met genoegen gezien dat het kruispunt
Graaf Engelbertlaan/Willem van Oranjelaan thans keurig is verlicht.
Hierover is nu al jarenlang overleg met rijkswaterstaat gepleegd; thans
blijkt dat de verlichting toch wel mogelijk was. Is deze zaak vroeger
misschien gebagatelliseerd?
De heer VAN HOUTEN zegt dat ook hij de begrotingen van elektri-