28 OKTOBER 1959 443 De heer VIS zegt: Mijn vraag bij volgno. 152g luidde: Bestaat er aan een afzonderlijke filmkeuring voor de provincies Noord-Brabant en Limburg nog wel behoefte. Het antwoord van burgemeester en wethouders luidt bevestigend. Het enige argument dat daarbij naar voren wordt gebracht is, dat de door het nakeuringsinstituut (de kath. filmcentrale) aan te leggen normen stroken met de opvattingen van het grootste, zo niet het overgrote, deel der bevolking. Daaruit blijkt overigens niet dat er ook behoefte aan bestaat. Naar mijn oordeel is er voor deze nakeuring geen enkele dwingende reden aanwezig. De rijksfilmkeuringscommissie is zeer breed samengesteld en omvat alle belangrijke geestelijke richtingen van ons volk. Voorzover mij be kend worden de beslissingen in deze commissie vooral ten aanzien van de jeugd genomen met vrijwel absolute eenstemmigheid. Ook het r.k. volksdeel is in deze commissie vertegenwoordigd. Het ontgaat mij dan ook waarom voor de provincies Noord-Brabant en Limburg de films twee keuringsinstanties passeren. Ik kan mij nog wel voorstellen dat er ten tijde van de invoering van de bioscoopwet (1926) behoefte aan gevoeld werd. Deze wet maakt nl. een einde aan de chaotische en tevens rechtsonzekere toestand dat elke ge meente zijn eigen keuringsinstantie had. Daarvoor in de plaats kwam de rijksfilmkeuring. Bij amendement is toen de mogelijkheid geopend voor gemeentelijke nakeuring met wettelijke sanctie. Alleen in het zuiden is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Als overgangsmaatregel wel ver dedigbaar, principieel mijns inziens niet. Het is trouwens een unieke situatie, in geen enkel ander land waar een centrale keuring is, bestaat daarnaast een gemeentelijke nakeuring. Mijnheer de voorzitter, bestaat daar in deze tijd nu werkelijk nog behoefte aan? De rijksfilmkeuring laat al dan niet toe en bepaalt de leeftijdsgrens. Het criterium voor toelaatbaarheid is of de film in strijd is te achten met „de openbare orde of goede zeden". Bestaat er tussen het katholieke volksdeel en de rest van Nederland zulk een kloof op dit gebied dat deze nakeuring noodzakelijk is? Veeleer zie ik het als een overblijfsel van een voormalig (en misschien nog wel gedeeltelijk bestaand) isolement, waaruit men zich ook in r.k. kring tracht te ontworstelen. Zeker in de jongeren wereld. Dan ga ik nog voorbij aan het aspect dat ook aan het niet-katholieke deel van de bevolking van onze stad deze vorm van geestelijke leiding wordt opgelegd. Ook wil ik herinneren aan een opmerking die U, mijnheer de voor zitter, maakte bij de algemene beschouwingen, nl. dat Breda een be langrijke plaats dient in te nemen als centrum van het nieuwe westen. Nu wij bezig zijn met zulke grootse ontwikkelingsplannen voor Noord- Brabant, is het dan wel juist om deze scheiding te blijven handhaven? Waar mijns inziens wel behoefte aan bestaat, is een „positieve voor lichting" over de films. Een dergelijke voorlichting zou door de kerk ter hand genomen kunnen worden. De overheid mag zich op dat gebied niet begeven, die heeft zich nl. te onthouden van een waarderingsoordeel over de films. De huidige situatie is vooral ook zo onbevredigend omdat thans teveel de nadruk ligt op het verbod, nl. tweemaal. Tenslotte, mijnheer de voorzitter, zou ik willen vragen of de contributieverhoging van 2 op 3 ct. per inwoner bij deze begrotingsbehandeling definitief wordt vastgesteld of dat er nog een afzonderlijk voorstel hierover aan de raad zal worden voorgelegd?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 443