450 28 OKTOBER 1959 De heer VIS zegt: Mijnheer de voorzitter, de cijfers omtrent het verloop van het aantal woningzoekenden gedurende de laatste 10 jaar geven geen bijzonder bemoedigend beeld te zien. Het laagste punt werd bereikt op 1 jan. 1951 met een aantal van 2023 ingeschreven woningzoekenden. Daarna heeft zich een voortdurende stijging voorgedaan tot 1 nov. 1956 (2991). In tussen is dit aantal echter gelukkig weer belangrijk gedaald. Per 1 oktober 1959 bedroeg het 2349. maar daarmede is het nog steeds 300 hoger dan in 1951. Een verschil met 1951 is voorts dat dit aantal anders ge differentieerd is. In de kringen van hen die een hoge huur (b.v. 100, kunnen betalen of een eigen huis kunnen kopen, bestaat hoegenaamd geen woningnood meer. Daartegenover staat een zeer grote groep van woningzoekenden die moeilijk geholpen kan worden omdat de huren van nieuwe huizen ver boven hun financiële draagkracht liggen. In de jaren 1957 en 1958 werd deze tegenstelling wel heel sterk geaccentueerd door het langdurig leegstaan van tientallen dure flats en koopwoningen. Hoewel er dus volgens de zojuist weergegeven cijfers sinds 1 januari 1957 wel een merkbare vooruitgang is te constateren, kan toch worden vastgesteld dat het woningnoodvraagstuk in onze stad nog steeds uiter mate nijpend is. In dit licht bezien heeft het antwoord van Uw college op de vragen gesteld bij het hoofdstuk van de Volkshuisvesting mij wel enigermate teleurgesteld. Allereerst, mijnheer de voorzitter, maakt deze beantwoor ding op mij een wat al te ambtelijke indruk. Er is geen poging gedaan om het geheel van het vraagstuk te overzien, terwijl de gestelde vragen daartoe m.i. toch wel de mogelijkheid boden. Nu wil ik graag toegeven dat het vraag-en-antwoordspel bij de schriftelijke voorbereiding van de begrotingsbehandeling tot een dergelijke fragmentarische beantwoording aanleiding geeft, dat neemt toch niet weg dat het mij bij dit zeer belangrijke hoofdstuk toch een onbevredigende indruk heeft gegeven. Zo doet het b.v. nogal vreemd aan dat op blz. 45 in drie verschillende alinea's wordt opgemerkt dat steeds gestreefd zal worden naar de bouw van zo goedkoop mogelijke woningen, waarna op blz. 46 nogmaals naar dit streven wordt verwezen. Tegenover deze overdaad aan nobel streven zoekt men dan tevergeefs naar een aanduiding van de middelen waarmee men dit in concreto zou kunnen bereiken. Ook met betrekking tot de verschafte gegevens over de huren geldt een zelfde bezwaar. De huren van de in de periode van 1 januari 1958 tot 1 september 1959 gereedgekomen woningen worden opgegeven per jaar, de huren van de woningwetwoningen die naar verwachting in 1960 gereed zullen komen, per week. Vergelijking wordt hierdoor bemoeilijkt. In het laatste geval wordt dan bovendien slechts gegeven de gemiddelde huur per week voor de verschillende complexen woningen, hetgeen in dit verband weinig betekenis heeft. Dit geldt vooral voor de Pronto- woningen in Brabantpark en in Doornbos, omdat het daar vier verschil lende soorten woningen betreft. De gemiddelde huur van een dergelijk complex verschaft hoegenaamd geen inzicht. Het opgeven van deze gemiddelde huur bevreemdt temeer omdat bij de opgave van de huur prijzen van de Prontowoningen in de drie andere grote Brabantse ge meenten wèl de verschillende woningtypen zijn onderscheiden. Wat was eenvoudiger geweest dan de betreffende Bredase huren er in een vierde kolom naast te zetten? Ook in ander opzicht heeft het antwoord van Uw college mij teleur gesteld. Dit betreft het onderzoek naar de bestaande (en toekomstige) woningbehoefte. Ten aanzien van onderzoekingen door de gemeentelijke sociograaf wordt opgemerkt dat „het niet wel mogelijk (is) betrouwbare cijfers te produceren over het verloop van de woningbehoefte in de nabije toekomst". Een dergelijke redenering gaat naar mijn gevoel mank

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 450