454
28 OKTOBER 1959
ernstig naar wordt gestreefd om de woningen te verkopen, en of er in
deze een bepaald beleid is.
De heer HULSKRAMER zegt in de vergadering van 14 januari 1959
de vraag gesteld te hebben met betrekking tot de verhuur van garages in
het Brabantpark. Ook in het centraal rapport heeft hij erover gesproken.
Burgemeester en wethouders antwoordden dat van de 54 garages (com
plex 162 etagewoningen) er 14 verhuurd zijn. Ook is gevraagd of de
huur van 20,of 22,50 verlaagd kan worden. Sinds het antwoord
op de vraag, gesteld in de raadsvergadering van januari 1959 en het
antwoord op het centraal rapport (november 1959) blijkt dat er in die
periode slechts één garage meer is verhuurd. In Doornbos zou de huur
prijs 150,per jaar bedragen. Spreker vraagt nogmaals of de huur
van de garages kan worden verlaagd. Thans staat er een groot aantal
garages leeg.
Voorts merkt spreker op dat het erop lijkt dat de bouwkosten van de
woningen dalen. Immers van de in aanbouw zijnde 160 eengezinswonin
gen aan de Valkenierslaan en de 168 etagewoningen in het Boeimeer
bedragen de huren respectievelijk 12,75 en 11,75; deze huren zijn nu
lager dan die van de prontowoningen.
Door de heer Vis zijn bepaalde opmerkingen gemaakt betreffende het
aantal woningzoekenden. Door burgemeester en wethouders is mede
gedeeld dat bij de toewijzing van woningen de navolgende factoren een
rol spelen: de ernst van het woningprobleem, de datum van inschrijving
en de eventuele medische indicatie. Spreker zegt terzake de navolgende
recente gegevens te hebben. Ingeschreven sinds 1953 en ouder: op medi
sche gronden: 9, zeer urgent: 55, urgent: 9. Ingeschreven 1959: op medi
sche gronden: 11, zeer urgent: 73 en urgent: 23. Spreker vraagt zich af
hoe dit allemaal met elkaar is te rijmen. Het moet toch zo zijn dat op
grond van genoemde motieven de eerder ingeschrevenen op de allereerste
plaats geholpen worden en dan pas zij die later werden ingeschreven.
De heer VERMEULEN zegt:
Woningbedrijf algemeen.
De gemeente, mijnheer de voorzitter, slaat t.o.v. de huurder van de in
zijn bezit zijnde woningen functioneel gezien in twee posities.
Zijn eerste functie is die van huiseigenaar met alle daaruit voor hem,
zowel als de huurder voortvloeiende rechten en plichten.
Deze rechten en plichten zijn over en weer, zoals in elke goede recht
staat betaamt, wettelijk vastgelegd en geregeld. Bovendien zijn aanvul
lende voorwaarden binnen hetgeen wettelijk toelaatbaar is contractueel
tussen partijen geregeld. Zijn tweede functie vloeit voort uit een aan hem
als overheid opgedragen taak nl. te zorgen voor een goede voorziening
terzake van gas, water en licht.
De zorg voor deze voorzieningen is in ons land nu eenmaal een
overheidstaak en heeft door het ontbreken van concurrentie bovendien
een monopolistisch karakter.
T.a.v. de afnemer vervult de overheid in deze de functie van leveran
cier. Ook voor deze privaatrechtelijke verhouding zijn rechten en plich
ten zowel van leverancier als afnemer wettelijk geregeld.
Beide partijen weten dus waaraan zij blootstaan indien zij in gebreke
blijven aan de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen te voldoen,
of indien zij de hun toekomende rechten geldend willen maken.
Gaat men nu als gemeente eenzijdig de rechten uit beide functies
voor de gemeente voortvloeiende koppelen, zoals in het onderhavige
geval, door de levering van gas en licht afhankelijk te stellen van het