460 28 OKTOBER 1959 In zijn beantwoording, mijnheer de voorzitter, stelde de wethouder: „Ten aanzien van de particuliere woningen deelt spreker mede, dat „deze aangelegenheid een zelfbestuurstaak is van burgemeester en wet houders, zodat geen verantwoording aan de raad verschuldigd is. Het „college heeft echter geen enkel bezwaar de raad in te lichten. Door het „college van burgemeester en wethouders is tot heden nog geen enkel „advies omtrent particuliere verhogingen uitgebracht. „Er liggen echter stapels met aanvragen bij de dienst van openbare „werken te wachten" en dan verder: „Spreker is bereid de raad te zijner tijd hierover in te lichten. Vooral „moet in het oog gehouden worden dat dit alleen de woningen betreft „die onder de premieregeling 1950 vallen". Daar op deze toezegging, bij mijn weten, van de zijde van Uw college nimmer meer werd teruggekomen, meende ik er goed aan te doen in het centraal rapport het navolgende te doen opnemen. „In die gevallen waarin de huren van particuliere woningen verhoogd „konden worden van 025°/» is door Uw college terzake aan de centrale „overheid geadviseerd. Is Uw college bereid in Uw antwoord te doen „opnemen tot welke huurverhogingen door Uw college voor de ver schillende complexen werd geadviseerd?" En dan komt het door mij in het voorafgaande bedoelde uiterst sobere antwoord van Uw college: „Ten aanzien van de woningen waarvoor met toestemming van de „minister een huurverhoging van 025°/o mocht worden berekend, kun- „nen wij U mededelen, dat onze adviezen aan de minister steeds afge stemd waren op de huren van vergelijkbare objecten". Er ontbreekt i.v.m. de stijl en de inhoud aan dit antwoord nog maar één woord, mijnheer de voorzitter, nl. het onderschrift „Hoogachtend" om het volledig gelijk te doen zijn aan de vele nietszeggende briefjes welke in het onderlinge verkeer met elkaar worden gewisseld. De door mij gestelde vraag werd er in ieder geval niet door beant woord en men achtte het blijkbaar zelfs overbodig daarvoor een moti vering te geven. Gezien de royale toezegging door Uw college terzake in 1957 gedaan, kan ik mij nauwelijks voorstellen dat Uw college zelf het met dit antwoord eens kan zijn. In eerste instantie zou ik dan ook willen volstaan met Uw college te vragen op korte termijn, de in 1957 aan de raad gedane toezegging in te lossen. Mevrouw VAN MIERLO zegt het volgende: De meningen van het college over de diverse vragen betreffende de huisvesting in onze gemeente zijn soms afzonderlijk, soms gezamenlijk in de antwoorden op het centraal rapport van het afdelingsonderzoek vastgelegd. Hoofdzakelijk blijkt daaruit dat vele leden zich bezorgd ma ken over de stijgende huren, voortvloeiende uit de hoge bouw- en grond- kosten. Streven zal dus moeten blijven „goedkopere woningwetwoningen voor arbeiders en lagere middengroepen". Wat betreft het probleem om tot het bouwen van woningen met een goedkopere huur te komen zonder aan hygiëne, ruimte en leefbaarheid te kort te willen doen zou ik willen verzoeken onnodige voorzieningen achterwege te laten en deze aan het initiatief en eigen inzicht van de bewoners over te laten. Reeds meerdere malen heb ik betoogd dat voor zieningen als centraal antennesysteem, eventueel vaste vloerbedekkingen achterwege kunnen blijven. Hiernaast zou nog bekeken kunnen worden of alleen de werkelijke kosten van de grond in de woningkosten ver disconteerd worden en of het soms niet is zoals in andere gemeenten

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 460