28 OKTOBER 1959 461 weieens voorkwam, dat b.v. aanlegkosten van wegen die niet alleen voor de ontsluiting van een nieuwe wijk van belang waren, maar evenzeer het belang van de hele stad dienden, alleen op de grondprijs! der be treffende woningen verhaald worden. Ik heb gevraagd om een overzicht van de groeperingen die woning wetwoningen bevolken. Ik kreeg dit van de eerste 300 prontowoningen. Ik mis hierin toch wel enkele groeperingen. Wat de woningwetwoningen aangaat schreef de minister van wederopbouw voor dat deze moesten beschikbaar gesteld worden aan hen die het salaris van een geschoold arbeider of minder genieten, met uitzondering van 20°/o die aan anderen ter beschikking mochten komen. Voor deze 20°/o zijn natuurlijk nog vele gegadigden als: gerepatrieerden, rijkspersoneel, urgente gevallen enz.. Speciaal zou ik daarnaast aandacht willen vragen voor de kleine midden groepen, wier salaris veelal schommelt tussen 4000 en 7000 gulden per jaar en komen dus rechtens hier ook voor in aanmerking. De behoefte aan deze aard huizen is ook in deze middengroepen groot. Kan de wet houder misschien mededelen zij het niet nu dan op een later tijdstip hoeveel er binnen dit percentage aan de kleine middengroepen toege wezen werden die metterdaad binnen deze salarisschaal vallen en dit soort goedkopere woningen hard nodig heeft. Op mijn vraag betreffende het woningbedrijf B of de gemeente zich voor het onderhoud en herstel van haar huizenbezit dezelfde normen stelt als aan particuliere huiseigenaren en of de gemeente zelf de huizen controleert, kreeg ik ten antwoord dat de controle uiteraard na aankoop kan plaats vinden en dat aan alle redelijke wensen wordt voldaan. Hele maal bevredigt mij dit antwoord niet. Logisch is natuurlijk dat de ge meente pas na aankoop grondig controleert doch voor de aankoop weet zij toch iets van de toestand waarin het huis verkeert. Zij koopt toch geen kat in de zak. In sommige gevallen blijkt dit onderzoek tussen de tijd van aankoop en controle of het huis in goede staat verkeert lang te duren, hetgeen ik onlangs meende te mogen concluderen uit een rapport over de huisvesting van een gezin in een gemeentepand. De betreffende inwoner die onze voormalige burgemeester op straat tegenkwam had hem eerst willen uitnodigen een kijkje te komen nemen, doch had dit achteraf toch niet aangedurfd. Hij vertrouwde de bezoekster toe: „Ik wilde hem eerst nog vragen om te komen kijken want hij is toch mijn baas en tevens onze burgervader". Gaarne zou ik daarom van de wethouder willen weten of controles met een of ander schema van regelmaat plaats vinden. De heer MENDES zegt het volgende: Mijnheer de voorzitter. In antwoord op de vraag in het centraal rapport de raad de mening aan Uw college kenbaar te maken over de in ver schillende gemeenten bij het huisvestingsbeleid ingeschakelde huisves tingscommissies, deelt U mede, dat zo'n commissie naar Uw overtuiging bezwaarlijk tot andere adviezen kan komen dan thans gegeven plegen te worden. Ook al zou deze mening in zijn algemeenheid juist zijn, dan nog kan ik mij indenken, dat er in een enkel geval wel eens een ander advies zou zijn gegeven. Maar, mijnheer de voorzitter, in feite gaat het hier niet om die adviezen. Er zijn namelijk twee veel belangrijkere motieven die de raden van verschillende gemeenten er toe hebben ge bracht tot de instelling van een huisvestingscommissie te besluiten. Het eerste motief is van psychologische aard. Het huisvestingsbeleid moet namelijk kunnen steunen op het vertrouwen van de ingeschreven woning zoekenden. Voor dit laatste is het betrekken van de burgerij in het te voeren beleid zeer belangrijk, waarbij ook een zekere mate van open baarmaking van de normen, die bij het toewijzen worden gehanteerd, een goede waarborg is voor dit noodzakelijke vertrouwen. Zo'n adviserende huisvestingscommissie is dan ook in de regel samengesteld uit vertegen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 461