484
30 OKTOBER 1959
Spreker zegt toe, dat alles zal worden gedaan om een beter resultaat
te verkrijgen op deze school.
Volgno. 377.
De heer RATTINK vraagt bij de begroting voor het volgende jaar
dit volgnummer te splitsen, waardoor de verkoop van materialen afzon
derlijk wordt opgenomen.
Wethouder BASTIAANSEN zegt dat de omschrijving van deze post
berust op ministeriële voorschriften. Er is dus niets aan te doen.
16.
De heer MENDES zegt:
Ik sluit mij gaarne aan bij de woorden van de heer Rattink. Ik stel
het zeer op prijs, dat thans de mogelijkheid bestaat hoofdstuk VIII van
de begroting eens rustig te bespreken. Dat hieraan toch wel behoefte
bestaat bij de raadsleden blijkt wel, aangezien thans reeds over de para
grafen 2 t/m 15 een uur en drie kwartier is gesproken.
Wij zijn reeds een eeuw doende de mens uit zijn materiële noden te
bevrijden, doch ook opheffing uit de culturele nood is noodzakelijk. Daarom
stel ik de mogelijkheid om eens rustig deze materie te bespreken zeer
op prijs.
Mijnheer de voorzitter,
Indien ik de algemene beschouwingen tot hoofdstuk VIII 16 van de
begroting 1960 in het centraal rapport vergelijk met de algemene beschou
wingen over dit gedeelte van de begroting in het antwoord van uw college,
dan kan ik niet aan de indruk ontkomen, dat uw college er op handige,
maar laat ik er direct aan toevoegen op stilistisch bekwame wijze gebruik
van heeft gemaakt langs de in het centraal rapport aangeduide weg te
ontsnappen aan een mogelijke discussie over de algemene aspecten van het
culturele leven in onze stad. Ik zal U deze ontvluchting maar niet kwalijk
nemen, de weg, waarlangs uw college kon ontkomen, lag te duidelijk in
het centraal rapport aangewezen. Op grond van uw antwoord is een
vruchtbare discussie over het bedoelde onderwerp dan ook onmogelijk
geworden, het biedt daarvoor hoegenaamd geen enkel aanknopingspunt.
Ik geef toe, dat er tijd voor studie en overleg nodig is voor uw college
om zich te bezinnen op de vraag of de gegroeide verhoudingen in de
subsidie-sector in voldoende mate zijn afgestemd op de wezenlijke waarden
van de te behartigen belangen. Ik kan ook het door uw college gevraagde
begrip opbrengen voor het feit, dat de nieuwe samenstelling van uw
college een nadere oriëntering in de culturele sector vraagt.
Desondanks betreur ik het, dat het uw college blijkbaar niet mogelijk
is geweest, ook maar enige concrete mededeling te doen over de gedachten
of principes, die aan het toekomstig beleid ten grondslag zullen liggen.
Ook vind ik het jammer, dat uw college niet dieper is ingegaan op de
in het centraal rapport enige keren naar voren gebrachte klacht, dat er
in Breda des zomers te weinig culturele activiteiten zijn om toeristen te
trekken en enige tijd aan Breda te binden.
Het gaat hier, mijnheer de voorzitter, om een zeer belangrijke zaak, die
sterk in de publieke belangstelling staat. Met genoegen denken tal van
stadgenoten en toeristen terug aan de zomers van 1952 en 1953, toen
het in Breda goed toeven was dank zij tal van activiteiten op cultureel
en amusementsgebied. Niet dat ik naar al het toen gebodene terugverlang,
verre van dat, maar er was toch ook veel waardevols bij ik denk aan
enige prima concerten <4- en in ieder geval stond Breda in de belang
stelling.