494 30 OKTOBER 1959 Het genot is dus vaker en wat voor ons zeer voornaam is, zij nemen dan geen bezit van onze toch al te schaarse ruimte „binnen". Ik kan dus niet inzien dat èn wat plaatsruimte betreft èn wat uitleen aangaat Breda juist zou zijn aangewezen op plastieken en deze tegelijk met beeldhouwers tekeningen en ontwerpen te collectioneren. Hoewel ik begrip kan hebben voor uw argument dat versnippering over meerdere terreinen moet worden vermeden geloof ik toch niet, gezien de voorbeelden van andere steden, dat dit een „conditio sine qua non" is en ik moge uw college dan ook verzoeken zich in deze materie waar het in een dergelijke collectie om waardevolle stukken gaat, zich terdege te willen beraden en ons daarna nogmaals uw visie daaromtrent te willen mededelen. Daar uw college reeds toezegt te zijner tijd voor een tentoonstelling als bovenbedoeld na toestemming van de raad extra gelden te willen beschikbaar stellen, mag ik concluderen dat uw college hier toch niet afwijzend tegenover staat. Tenslotte, mijnheer de voorzitter, wil ik de wethouder voor zijn bij zijn antwoord, waarbij hij wil zeggen dat Breda niet met Utrecht is te ver gelijken. Ik heb dit echter als voorbeeld gegeven. Er zijn echter meer voorbeelden. Ik denk b.v. aan Gent, waar een Karei V-tentoonstelling werd gehouden, die duizenden bezoekers trok. Volgno. 584. Het gevoteerde krediet op volgnummer 584 voor aankoop van kunst werken is volgens uw antwoord op het centraal rapport niet geheel uitgegeven, want er zijn geen restauraties of aankopen van betekenis gedaan, zodat het overblijvende is gereserveerd. Kan ook medegedeeld worden, zo niet nu dan later, wat er is overgebleven daar, zo dit een belangrijk bedrag is, met het krediet voor 1960 een meer waardevolle aankoop gedaan kan worden om een goed begin te maken met onze aan te leggen verzameling. Mogen wij daar te zijner tijd iets over vernemen? Volgno. 574 en 582a. De heer KAMPHUYS zegt: Uw antwoord over de subsidieregeling ten behoeve van de plaatselijke openbare leeszalen en bibliotheken zegt dat deze zaak nog in studie is. Mag ik U met klem verzoeken deze zaak spoedig af te werken, want de leeszalen hebben het zeer moeilijk. Ik hoop van harte, mijnheer de voor zitter, dat deze zaak spoedig zijn beslag kan krijgen. In uw antwoord op het centraal rapport deelt U mede, dat zo spoedig mogelijk met betrekking tot het subsidie aan de stichting Het Zuidelijk Toneel „Ensemble" en de verdeling van subsidie voor bijzondere culturele doeleinden voorstellen zullen worden gedaan. Wat het subsidiebedrag, dat momenteel in deze begroting voorgesteld wordt, groot ƒ21.600, betreft: ben ik van mening dat op korte termijn drastische maatregelen genomen dienen te worden ten aanzien van de gang van zaken met dit Zuidelijk Toneel. Mijnerzijds wil ik er geen twijfel over laten bestaan, dat ik met dit bedrag, dat uit de gemeentekas wordt betaald aan deze stichting, het niet eens ben. Het is thans wel zover gekomen, dat we van een totaal fiasco van het Zuidelijk Toneel kunnen spreken. Het heeft in genen dele aan de verwachtingen beantwoord. Het was nl. ook de bedoeling om naast de grotere plaatsen in Brabant, vooral de kleinere plaatsen in ons gewest van goed toneel te voorzien en hiervan is niets terecht gekomen. Als we nu uit de repertoire-opgave van de maand november a.s. zien, dat in geen enkele plaats in Brabant gespeeld zal worden, blijkt mijns inziens toch wel dat dit toneel niet meer aan de verwachtingen ten aanzien van Brabant voldoet. We zien op deze lijst staan Amsterdam, Haarlem, Meppel, Ede, Goes, Sittard en Utrecht. Brabant komt op deze lijst niet voor. Wij mogen echter voor een bedrag groot rond ƒ21.000,mee betalen. Dit is natuurlijk

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 494