30 OKTOBER 1959
507
niet tekort doen aan het aantal voorstellingen in schouwburgen en zalen.
Naar sprekers mening zit het tekort in degenen, die niet komen kijken
naar het Zuidelijk Toneel.
Indien een bepaald theater een aanbod heeft gedaan aan een gezelschap
om tegen een bepaald bedrag voorstellingen te geven en het theater biedt
een bedrag aan dat ver beneden het gebruikelijke ligt, dan is het van
zelfsprekend dat het beroepstoneelgezelschap niet akkoord gaat. Bij een
redelijk aanbod zal men beslist daarop in gaan.
Spreker herhaalt dat zijn betoog merendeels ligt in de gevoelssfeer. Indien
men over muziek en over toneel spreekt dan zullen dikwijls gevoelsargumen
ten spreken. Men kan dit niet in geld zien, doch alleen in ideële doelstellingen
en zeker niet in materiële doelstelling. Spreker deelt mede dat burgemeester
en wethouders de gang van zaken bij het Zuidelijk Toneel grondig zullen
bekijken en de raad tijdig inlichten als het nodig is. De door de heer
Quadekker gedane suggestie om het misnoegen van de raad aan het
Zuidelijk Toneel kenbaar te maken, zal zeker de aandacht van de pers
niet zijn ontsnapt en deze zal beslist voor dit onderwerp de nodige
plaatsruimte inruimen.
Spreker zal bij besprekingen met het bestuur van het Zuidelijk Toneel
laten blijken van de gevoelens, die door een belangrijk deel van de raad
naar voren zijn gebracht.
In verband met de dreiging, die er bestaat dat het zuiden van het
land zal worden uitgeschakeld van beroepstoneel, deelt spreker de raad
mede dat zijn informaties steunen op berichten uit de kring van de
kunstwereld. De beroepstoneelgezelschappen hebben zich voorgenomen
enkelvoudige groepen te formeren. Hij is daarom van mening dat het
stopzetten van de subsidiëring zeer gevaarlijk is, omdat daardoor de
periferie van de randstad niet aan hun trekken komt bij de toneelvoor
ziening. De heer Hulskramer heeft nog gesproken over de huren van de
sportstichting. Het is bekend dat er nog sportvelden bijkomen, dat er
een sporthal komt en een speciale ambtenaar voor de sport. Dit zijn
allemaal factoren die mede kunnen tellen bij het beleid betreffende het
verhuren van sportvelden.
De zwemweek acht spreker zeer belangrijk. Het subsidie is vastgesteld
geworden op 150,—. Gezien de verantwoording van het gevraagde
bedrag ad 193,.heeft de sportstichting besloten slechts een subsidie
van 150,toe te kennen.
Wethouder JONGBLOED merkt ten aanzien van de volkstuinen
complexen op dat het hier gaat over een zeer geringe oppervlakte. Als
spreker leest op de begroting dat de gemeente Breda 5688 ha. beslaat,
dan wordï voor de volkstuinen nog geen 0,2% van deze oppervlakte
gebruikt. Bovendien zij opgemerkt dat van landbouwers en tuinders nooit
meer wordt gekocht dan strikt nodig is, tenzij deze te weinig grond
overhouden dat zij daarmede niet in hun onderhoud kunnen voorzien.
De heer KROON is dankbaar voor het betoog van de wethouder, doch
hij heeft spreker niet kunnen overtuigen. Spreker vraagt het subsidie
voor het Zuidelijk Toneel, geraamd op de begroting 1960, in stemming
te brengen. Het zal duidelijk zijn dat spreker tegen zal stemmen. Nadat
gebleken is dat dit voorstel voldoende gesteund wordt stelt de VOOR
ZITTER de stemming aan de orde.
Uit de gehouden stemming blijkt dat de subsidie aan het Zuidelijk Toneel,
geraamd op de begroting 1960, blijft gehandhaafd met 20 stemmen vóór
en 6 stemmen tegen.
Vóór stemden: Mevrouw De Bonte-De Munnik en mevrouw Van Mierlo-
Mutsaers en de heren Mr. Bastiaansen, Mendes, Hulskramer, Rattink.
Van de Noort, Quadekker, Nieuwiaat, Van Boxtel, Verschuren, drs. Vis,