508 30 OKTOBER 1959 Van Duijl, Hilte, Stokkermans, A. C. Bastiaansen, Meijs, Cosijn, Jongbloed 1 en Van Bijnen. va: Tegen stemden: de heren Kamphuys, Van Toledo, Minderhoud, Van bei Houten, Kroon en Van Werkhooven. die Hierna wordt hoofdstuk VIII van de be- groting 1960 vastgesteld. hul vai Hoofdstuk IX. 1 De heer VIS acht de huidige huisvesting van de werkplaats voor minder- gui validen „Zonneschijn" bepaald onbevredigend. Spreker vraagt of nu zal inderdaad de gebouwen aan de Pasbaan op 15 november a.s. volledig vai zullen zijn opgeleverd, zodat voor de winter de werkplaats een goede kui huisvesting heeft. I is De heer NIEUWLAAT zegt: reg Mijnheer de voorzitter. In het centraal rapport is erop gewezen dat I het verheugend is, dat steeds meer aandacht wordt geschonken aan de opi huisvesting van bejaarden. Door de bouw van bejaarden-tehuizen kan in mede in de bestaande behoefte worden voorzien. Te vrezen is evenwel bec dat de hoge stichtingskosten tot gevolg zullen hebben dat de kosten voor U huisvesting en voor huisvesting met verzorging voor veel bejaarden aan- mo merkelijk te hoog zullen zijn. Dit laatste leidt er toe dat de bejaarden j moeten afzien van huisvesting en verzorging in bejaardentehuizen, ofwel na aan deze bejaarden moeten financiële tegemoetkomingen worden verstrekt. Uit uw antwoord op een door mij gestelde vraag blijkt dat uw college I op het standpunt staat dat aan deze bejaarden door of via de gemeente P financiële tegemoetkomingen dienen te worden verstrekt. de Tot zover lopen onze opvattingen volkomen parallel. Over de te volgen one methode van hulpverlening bestaat er echter een verschil van opvatting i tussen uw college en mij. aar Blijkens uw antwoord op het centraal rapport is uw college van zek oordeel dat deze hulpverlening het beste kan geschieden op basis van offi de armenwet en na individuele beoordeling. Tijdens de algemene beschou- voc wingen heeft de wethouder van sociale zaken deze opvatting nog eens een zeer nadrukkelijk naar voren gebracht. Uit de opmerkingen in het centraal ver rapport zal het U duidelijk zijn dat ik voor deze hulpverlening op basis wo van de armenwet niet enthousiast kan zijn. Gr: De verouderde armenwet draagt nog alle kenmerken van de destijds geldende opvattingen over verzorging of bedeling. Ik heb grote waardering I voor de wijze waarop in onze gemeente deze wet wordt toegepast, maar var dat neemt toch niet weg dat voor veel bejaarden deze wet psychologisch Nie op grote weerstanden stuit. Deze vorm van hulpverlening onttrekt zich ook aan elke objectieve beoordeling door de gemeentenaren en door de bejaarden die hiervan gebruik willen maken. ves En tenslotte: hulpverlening op basis van de armenwet kan in verband kor met het verhaalsrecht vaak ongewenste spanningen in de familie ver- geti oorzaken. J net Het is daarom dat ik aan uw college de vraag voorlegde te willen con nagaan of het mogelijk is dat door de gemeente een vaste regeling Pas voor bijbetaling wordt ontworpen. E Bij de opzet van een dergelijke regeling zou men zijns inziens kunnen bej: uitgaan van de voor huisvesting en verzorging te betalen kosten en de coll betalingsmogelijkheid van de bejaarden zelf. Met andere woorden: Wat var moet door de bejaarden voor huisvesting en verzorging worden betaald nee uitgaande van een reële exploitatie-opzet van de bejaardentehuizen, en bij wat kunnen de bejaarden op grond van hun inkomens- en vermogens- die positie zélf betalen? Deze inkomens- en vermogenspositie is, met machtiging in i van de bejaarden, vast te stellen door de belastingdienst. E

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 508