11 NOVEMBER 1959
535
Spreker brengt hierop nogmaals de gehele geschiedenis in herinnering.
In mei 1957 werd door de raad besloten tot aankoop van de panden
Pasbaan. Omdat er toen geen financieringsmiddelen konden worden aan
gewezen verkreeg dit raadsbesluit niet de goedkeuring van gedeputeerde
staten. Na veel moeite werd in 1958 een geldlening van de Bank voor
Nederlandse Gemeenten verkregen voor de financiering van deze aan
koop, alsmede voor de verbouwing van dit pand tot een bedrag van
ƒ40.000,De totale verbouwingskosten, die op 80.000,werden
geraamd, zouden voor ƒ40.000,door de gemeente en voor ƒ40.000,
door de werkplaats worden gefinancierd.
Nu de werkplaats „Zonneschijn" niet van de panden Pasbaan gebruik
zal maken, heeft deze gevraagd aan de gemeente haar aandeel in de
verbouwingskosten over te nemen. Spreker vindt dit logisch. In het
voorstel van burgemeester en wethouders wordt dit krediet thans aan
de raad gevraagd.
Spreker wil de heer Vermeulen nog mededelen, dat hij geen bezwaar
heeft, dat de huurovereenkomst met de Kardinaal de Jong-stichting aan de
raad wordt voorgelegd ter vaststelling.
De heer VAN HOUTEN zegt, dat wethouder Van Boxtel hem hoogst
waarschijnlijk verkeerd begrepen heeft. Hij heeft niet gesproken van
„verdonkeremanen", doch over het verkopen van grond door de Industrie
N.V. aan de Stichting „Zonneschijn". Indien de werkplaats de grond
tegen een te goedkope prijs verkrijgt, dan is dit een verkapt subsidie,
wat niet uit de gemeenterekening blijkt. Dit noemt spreker niet juist.
Bovendien acht hij het niet juist dat industrieterrein onttrokken wordt
aan de gegeven bestemming voor de werkplaats „Zonneschijn". Spreker
kan niet inzien dat deze werkplaats in een industriële omgeving gevestigd
moet zijn. Hij is van mening dat vestiging in een andere omgeving even
zo goed mogelijk zou zijn. Bovendien acht hij het een toevalligheid en
voor de werkplaats een gelukkige omstandigheid dat er niet zoveel
industrievestigingen in Breda zijn.
De heer HULSKRAMER is verheugd dat burgemeester en wethouders
overtuigd zijn van de moeilijke omstandigheden, waarender de mensen
van de werkplaats moeten werken. Hij hoopt dat de komende winter mild
zal blijken.
De heer VIS heeft niet bedoeld te zeggen, dat hij de garantie voor de
werkplaats somber inzag, doch heeft tot uitdrukking willen brengen dat
de nieuwe opzet van de werkplaats veel economischer is.
De heer VAN DEN EEDEN heeft in eerste instantie gezegd dat de
toestand op de werkplaats onhoudbaar is. De wethouder is van oordeel dat
de toestand slechts als zeer slecht kan worden beschouwd. Hiermede is
spreker het niet eens en herinnert eraan, dat destijds de huidige in gebruik
zijnde werkgelegenheden door de arbeidsinspectie zijn afgekeurd, terwijl
in de commissie voor de gemeentelijke sociale werkvoorzieningsregeling
reeds stemmen zijn opgegaan dit object onder deze voorwaarden niet
meer goed te keuren.
Als de tijdelijke onderbrenging van de werkplaats voor imbecillen niet
mogelijk is, dan zal spreker zich niet verzetten tegen het voorstel van
burgemeester en wethouders.
Tenslotte benadrukt spreker dat hij niet tegen de bouw van een industrie
hal is, doch dat hij de spreekbuis is geweest van de minder-validen,
werkzaam bij de stichting „Zonneschijn".
De heer VAN BOXTEL deelt mede, dat het gezegde van de heer Van
Houten dat het voor de werkplaats een geluk is dat er zich in Breda