16 DECEMBER 1959
547
door eigen jarenlange ervaring en bezonken kennis van zaken diepgaand
kent, die deze stad liefheeft en deze kennis en liefde in zijn nieuwe hoge
functie stellig zal blijven tonen, telkens en overal, waar het maar enigs
zins van node is en het stadsbestuur op hem een beroep zal doen.
Aldus worden zijn betrekkingen met Breda ambtelijk dan ook niet
afgebroken, maar op andere wijze, op ander, hoger niveau gecontinueerd
en verdiept.
De voortreffelijke arbeid, die hij voor deze stad heeft verricht, tot
verdere voorspoedige ontwikkeling en ontplooiing te zien komen, zal hem
ongetwijfeld ter harte gaan en bestuur en bevolking dezer stad tot veel
voldoening en vreugde strekken. Moge hij zich overtuigd weten, dat zijn
persoon en zijn arbeid hier steeds met ere en dankbaarheid en bijzonder
respect genoemd zullen worden.
Dames en heren leden van de raad,
Wie de verhoudingen, die er in een college van burgemeester en wet
houders en in een gemeenteraad heersen, uitsluitend uit wetsteksten zou
willen beoordelen, vergeet, dat deze méér dan louter juridische en staats
rechtelijke verhoudingen, immers menselijke verhoudingen zijn en dus
van geval tot geval „authentiek en eenmalig". Iedere mutatie hierin en
zeker ook de persoonsverwisseling van de burgemeester-voorzitter kan
dus aanvankelijk een factor van onzekerheid of aarzeling betekenen aan
één of aan beide zijden. Er komt immers iets subjectief-menselijks en
daarmee iets psychologisch om de hoek kijken; iets dat weliswaar boeit,
maar dat men niet helemaal rationeel kan uitrekenen of voorspellen.
Zo is het bij een eerste kennismaking tussen twee mensen. Zo is het
ook bij een eerste kennismaking tussen mensen, die teven gezagsdragers
en bestuursorganen zijn.
Niemand neemt zonder schroom of aarzeling de magistraatszetel in
van een moderne stad van meer dan 100.000 zielen en die deze plaats
mag gaan innemen doet dat met een passende omzichtigheid en reserve.
Maar dan is er ook onmiddellijk en tastbaar de objectieve realiteit
en de gemeenschappelijke wil, taak en roeping, die „Breda" heet en die
een appèl doet op U en mij om een nieuw hoofdstuk te schrijven in de
bewogen en luisterrijke geschiedenis van deze stad. Dan is er de wil om
de totstandkoming van nieuwe bestaans- en welvaartsbronnen, van
nieuwe accommodaties en voorzieningen, met alle krachten te bevorderen
en de innige wens naar nieuwe, goede verstandhoudingen van welwillende
samenspraak, naar goede samenwerking en wederzijds respect, welke
de onmisbare voorwaarden zijn voor iedere creatieve arbeid.
En tenslotte is er dan nog dat gelukkige feit, waarop ook dr. J. Baron
de Vos van Steenwijk in zijn toespraak over het burgemeestersambt heeft
gewezen bij zijn ere-promotie aan de rijksuniversiteit te Leiden in
januari van dit jaar, nl. het feit, dat de nieuwbenoemde zich zeer snel
pleegt te identificeren met zijn gemeente, ja, dat men hem niet zelden
„plus royaliste que le roi" ziet worden bij de verdediging van de belangen
zijner nieuwe medeburgers.
Ik mag U op dit plechtig ogenblik zeggen, dat mijn hartewens is en
mijn streven, dat dit identificatieproces zich ten spoedigste en ten volle
aan mij, mijn echtgenote en kinderen zal voltrekken.
Dames en heren,
Ik ben geen Brabander van geboorte, maar als zuiderling ken en bemin
ik de vruchtbaarheid en de wasdom van de Brabantse cultuurbodem,
ken en bemin ik de genus loei en specifieke habitus, die het zuiden
eigen is,
bewonder ik de daadkracht, de veerkracht en de ondernemingslust van
zijn vele industriële en commerciële vormgevers, van zijn voortrekkers
op industrieel en bestuurlijk terrein,