548 16 DECEMBER 1959 bemin ik de opgewekte levensstijl en levensblijheid van het Brabantse volk, welke uiteindelijk wortelen in zijn van een diep christelijk humanisme doordesemde levensvisie. In de zo weldadige sfeer van dit gewest en van deze stad, in dit mild geestelijk klimaat en contact met alle geledingen te mogen samen werken, is wel de optimale levensvoorwaarde, waaronder ik mijn ambt hier mag gaan uitoefenen. Daarom zij mijn burgemeesterlijk credo, mijn werkprogram voor van daag beperkt tot één artikel, dat luidt: Ik beloof U Uw prachtige dierbare stad, en daardoor het edele nijvere Brabant, samen met de wethouders, Uw vertrouwensmannen, en de heer gemeentesecretaris en overige dienst hoofden, met alle krachten te zullen dienen en vooral op die terreinen van het leven en van de arbeid, die om verbreding en verbetering van accommodatie vragen. Over de keuze der middelen, die het veiligst en het snelst tot het doel leiden, zal Uw raad zich bij voortduring hebben te bezinnen om vervolgens het college van burgemeester en wethouders met daadkracht te bezielen en aan te sporen. Dames en heren leden van de raad, Sprekend over de diversiteit en autonomie der gemeenten, schreef Thorbecke eertijds: „de natuur is niet daarom zo rijk, omdat zij éne kracht, maar omdat zij een verscheidenheid van wezens ieder met eigen kracht onder ene algemene wet laat werken". Naar analogie van deze uitspraak zou ik willen zeggen: de samenwerking op gemeentelijk niveau in raad en college, de samenwerking tussen de Bredase bevolkingsgroepen is niet daarom zo rijk, omdat zij één kracht, één partij, één man, maar omdat zij verscheidenheid van krachten en partijen, dus ook die van minderheden en enkelingen onder een algemene wet laat werken. Ik zeg U gaarne toe, dat deze gezindheid, waarbij de nadruk valt op waar achtige collegialiteit en respect voor de ernstige overtuiging van een ander, mijn „Leitmotief" zal zijn als voorzitter van Uw raad, van het college en als Uw stadgenoot. Dit is ook de geest van bindende waarde, welke wij Nederlanders vinden en zo hogelijk waarderen in onze dynastie, in ons Oranjehuis, dat méér dan een boven de partijen uitrijzende volkseenheid te symboli seren, deze volkseenheid werkelijk is, een eenheid in verscheidenheid, die Breda-Oranjestad stellig in en buiten dit huis moge blijven cultiveren. Dames en heren, In ons streven en onze arbeid vormen de hoofden van dienst en het onder hun leiding staand ambtenarenkorps de volstrekt onmisbare schakels. Tot hen richt ik mij thans in het bijzonder en op hun niet aflatende toe wijding en algehele overgave aan de publieke zaak doe ik hier een dringend beroep. In het bijzonder gaan daarbij mijn wensen en gevoelens uit naar U, heer gemeentesecretaris, op wiens schouders praktisch de leiding der gehele administratie rust. In dit huis zijt gij de vertrouwensman bij uitstek van de raad, de wethouders en van de burgemeester en als zodanig wellicht de meest verantwoordelijke en misschien zelfs meest geplaagde functionaris. Op Uw vertrouwvolle medewerking, Uw grote intellectuele vermogens en Uw brede kennis van zaken en personen, doe ik dan ook een hartelijk beroep. Heeft niet mijn zo hoog geëerde ambtsvoorganger dr. Claudius Prinsen z.g. er bij herhaling op gewezen, dat naarmate een gemeente groter is, de aan de gemeentesecretaris en de hoofden van dienst toevertrouwde taak en daarmede hun zelfstandigheid en personaliteit als die van een mede bestuurder stijgt? Zo mag ook ik Uw persoon en positie en van alle hoofden van dienst zien als van persoonlijkheden, die dit huis en deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 548