16 DECEMBER 1959 565 hem sterk aanspreekt. Persoonlijke interventie leidde niet tot resultaten. Er blijkt dus wel degelijk een verordening nodig. De heer QUADEKKER zal gaarne vernemen welke bezwaren er bij burgemeester en wethouders bestaan tegen een verordening op ketting honden. De heer HULSKRAMER kan zich niet met het voorstel van burge meester en wethouders verenigen. Mej. t'SAS heeft dezelfde vraag als de heer Quadekker. De heer CAMPHENS kan zich niet met het voorstel van burgemeester en wethouders verenigen. Hij wijst er op dat vele andere gemeenten, o.m. Bergen op Zoom en Roosendaal, wel een verbod van kettinghonden kennen. De VOORZITTER antwoordt dat burgemeester en wethouders zich hebben afgevraagd of het zin heeft een verbod op het houden van ketting honden uit te vaardigen. In de eerste plaats is het aantal minimaal. Er is gesteld dat er een groter aantal dan 15 moet zijn, men heeft bij deze gedachte vermoedelijk de honden medegeteld, die in een zgn. hondenren zijn opgesloten. In de tweede plaats is gebleken dat de kettinghonden die er zijn redelijk goed behandeld worden. Ten derde moet worden vastgesteld dat een ontwerp van wet aan de tweede kamer is aangeboden. In een dergelijk geval moet men niet een gemeentelijke verordening gaan vast stellen, deze wordt toch achterhaald door de regeling van hoger orde. De modelverordening van de Ned. Vereniging tot bescherming van dieren gaat uit van de autonome bevoegdheden der gemeentebesturen bij het stellen van regelen rakende de openbare orde. Deze ontwerp-verordening voert tot overschrijding van de grenzen van de regelgevende bevoegdheid van de raad (kan in haar algemeenheid ook betrekking hebben op situaties die de openbaarheid niet raken). Tenslotte is het niet zo dat de leden der vereniging tot bescherming van dieren zonder meer bezwaar hebben tegen kettinghonden. De bezwaren richten zich tegen een te korte ketting en onvoldoend verzorgde honden hokken. Nu in dit opzicht aan de eisen wordt voldaan, komen de bezwaren tegen het ontbreken van een gemeentelijke regeling te vervallen. De heer VAN WERKHOOVEN blijft bij zijn mening. De hond is het trouwste dier dat de mens heeft. Spreker meent dat hetgeen de voorzitter gezegd heeft over het karakter van de bezwaren der vereniging voor dierenbescherming een nuancering behoeft. De vereniging is absoluut tegen kettinghonden, mochten zich echter onvermijdelijke gevallen voordoen dan dient aan behoorlijke voorwaarden te zijn voldaan. Spreker betwijfelt of kettinghonden wel nodig zijn. Misschien was dit vroeger wel zo, doch in de moderne levensomstandigheden is het nut twijfelachtig. De heer QUADEKKER kan niet inzien dat het bezwaarlijk is dat een gemeentelijke verordening t.z.t. door een wettelijke regeling wordt achter haald. Er is toch geen bezwaar tegen dat de gemeente vóór gaat. Spreker zal daarom gaarne meer steekhoudende argumenten vernemen tegen een regeling die door de vereniging tot bescherming van dieren en ieder wel denkend mens als normaal wordt beschouwd. De heer MINDERHOUD is het volkomen eens met de vorige sprekers. Spreker ziet al evenmin in dat de gemeente niet op de wettelijke regeling vooruit zou kunnen lopen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 565