576
16 DECEMBER 1959
Naar mijn mening zijn er voor de gemeente niet veel andere mogelijk
heden over, waardoor bij een eventuele huurachterstand enig praktisch
resultaat is te bereiken. De particuliere huiseigenaar kan bij wanbetaling
tot uitzetting overgaan, een veel hardere maatregel dan gas en elektriciteit
afsluiten. De gemeente kan dat ook, maar zal dan voor de consequentie
komen te staan voor de betrokken huurder een andere woning aan te
wijzen. Dat zal dan op korte termijn moeten gebeuren en het zal dan in de
meeste gevallen wel een nieuwe woning, wegens gebrek aan andere, moeten
zijn. Voor de betrokkene geen onaardig ruiltje, waarbij de gemeente dan
nog geen enkele zekerheid heeft dat de huur dan wel zal worden betaald.
Ook loonbeslag zal de gemeente in geen enkel geval zekerheid verschaffen
dat de achterstand ooit wordt ingelopen, integendeel, wanneer periodiek
een gedeelte van het loon wordt ingehouden zal de mogelijkheid tot verdere
huurbetaling nog geringer worden, zodat in vele gevallen de achterstand
steeds zal groeien. Men mag dus hier zeker niet spreken van machts
misbruik daar de gemeente de voor haar enige regeling hanteert, waarvan
praktische resultaten kunnen worden verwacht.
Al met al, mijnheer de voorzitter, moeten wij blij zijn de bestaande
regeling te kunnen gebruiken om onwillige betalers tot de orde te kunnen
roepen, waarbij de preventieve werking van deze verordening niet mag
worden onderschat. Ik kan dan ook volledig met het voorstel van burge
meester en wethouders meegaan en zal mijn stem hieraan geven.
De heer VERMEULEN zegt dat het burgemeester en wethouders bekend
is dat hij bezwaren tegen het voorstel heeft. Het voorstel houdt in een
excuus voor de verleden tijd. In die tijd werd in strijd met het recht gehan
deld. De vraag is nu of het voorstel het onrecht uit de verleden tijd recht
gaat maken. Men moet zich eerstens realiseren wat de positie van de
gemeente ten opzichte van de huurders van gemeentewoningen is. In
privaatrechtelijk opzicht is deze geen andere dan die van particulieren,
die woningen verhuren. In het burgerlijk recht zijn te dien aanzien bepaalde
regelen gesteld. Van het college van burgemeester en wethouders zou men
in de eerste plaats mogen verwachten dat zij zich ook aan de „wet houden".
Dit recht nu is vrij nadrukkelijk vastgelegd in het wetboek van burgerlijke
rechtsvordering. Bij nalatigheid van de huurder kan met gebruikmaking van
de zgn. verkorte procedure een titel tot invordering worden verkregen,
waarmede bijv. loonbeslag kan worden gelegd. Uitzetting valt hier niet
onder. Burgemeester en wethouders achten dit recht nu onvoldoende en
gaan daarom zelf recht creëren in de publiekrechtelijke sfeer en gebruiken
daarvoor de leveringsverordeningen voor gas en elektriciteit teneinde
nalatige huurders te dreigen met afsluiting. Naar sprekers mening creëert
men daarmede geen recht, maar is hier sprake van machtsmisbruik in de
volle betekenis van het woord. De rechtspositie van de huurder wordt
hierdoor zwakker gemaakt dan in het burgerlijk recht is vastgelegd.
Spreker is geen jurist, maar hij meent toch te mogen zeggen dat hier het
recht wordt gefrustreerd. Burgemeester en wethouders mogen van mening
zijn dat door de vaststelling van de voorgestelde verordening niet het risico
van onrechtmatigheid wordt gelopen; spreker wijst op de weg van
artikel 185 der gemeentewet inzake schorsing en vernietiging van besluiten.
Over de doelmatigheid van de voorgestelde maatregel kan men al
evengoed van mening verschillen. De bedreiging met afsluiting leidt tot
een vlucht uit de huurschuld naar de burgerlijke instelling voor maat
schappelijke zorg. Een andere mogelijkheid is dat de schulden verplaatst
worden naar de leveranciers van het gezin. De burgerlijke instelling voor
maatschappelijk zorg wordt uiteindelijk met de schuldsanering belast.
Tenslotte gelooft spreker niet dat de huurachterstand in Breda relatief
zoveel lager zal liggen dan in andere gemeenten. De cijfers zeggen ook
niet zo veel, omdat niet bekend is op welke wijze het inlopen van de