580 16 DECEMBER 1959 Spreker wil nog enige geïndiceerde cijfers verstrekken om op deze wijze aan te tonen hoe gunstig Breda afsteekt tegen andere gemeenten in de provincie. Zonder de gemeenten met name te noemen wil spreker de volgende cijfers vermelden: gemiddelde huur-achterstand per woning 25,88, ƒ8,—, ƒ5,— ƒ4,48, ƒ4,70 en Breda 0,80 per woning, wat dus wel fel afsteekt tegen de overige cijfers. Wanneer er nu wordt gesteld dat er bij een dergelijk gunstig beeld geen behoefte aan legali sering van de maatregel van afsluiting bestaat dan is spreker het daar in principe wel mee eens. Maar nu de maatregel zelf in discussie is gebracht en met de mogelijkheid van reacties ernstig rekening moet worden gehouden, zou een geheel andere situatie kunnen ontstaan. Daarom is het voorgestelde besluit thans noodzakelijk geworden zodat dan het beleid door legalisatie is gedekt. De heer Quadekker heeft gevraagd waarom het voorstel niet is be sproken in de afdeling voor juridische aangelegenheden. Spreker wijst er op dat het beleid reeds in een andere afdeling, n.l. die voor de nuts bedrijven, aan de orde is geweest. Bovendien is het seniorenconvent gehoord omdat burgemeester en wethouders de verwachting hadden dat op deze wijze de openbare behandeling dezer kwestie zou kunnen worden beperkt. Deze verwachting is overigens niet uitgekomen. Een afzonderlijk advies van de afdeling voor juridische zaken werd niet nodig geacht. De heer VERMEULEN wil bij deze tweede instantie nog eens releveren waarom deze zaak aan de orde is gekomen. Bij de begrotingsbehandeling is, mede door de bemoeiingen van het bestuur der burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg, hierop gewezen. Het was toch wel vreemd dat de burgerlijke instelling voor maatschappelijke zorg bij zijn interventie in deze gevallen wel het sociaal motief, bijvoorbeeld afsluiting in een gezin met kleine kinderen, deed gelden, maar dat de raad tegenover deze gevallen een afwijkend standpunt innam. Naar sprekers mening is er ófwel coördinatie, dus ook de burgerlijke instelling verstrekt geen huur- voorschotten meer, ófwel het verschijnsel doet zich voor dat met de ene hand wordt gegeven en met de andere hand wordt teruggenomen. Hier is toch wel een vreemde tegenstelling van beleid te constateren. Als niet-jurist heeft spreker het betoog van de wethouder niet erg geïmponeerd. Spreker heeft er eens enige wetsartikelen op nageslagen en hij is zich daarbij wel bewust van de interpretatiemogelijkheden. Spreker is daarbij gekomen op artikel 2 van de wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, luidende: „De kennisneming en beslissing van alle geschillen over eigendom of daaruit voortspruitende regten, en de toepassing van alle soort van wettig bepaalde straffen, zijn bij uitsluiting opgedragen aan de regterlijke magt, volgens de verdeelingen van regtsgebied, de regterlijke bevoegdheid en de werkzaamheden bij deze wet geregeld." Spreker vraagt zich af of het voorgestelde besluit nu niet in strijd is met genoemd wetsartikel. Geschillen over deze huurzaken behoren toch tot de taak van de competente rechter? In het algemeen meent spreker dat de wethouder in zijn verdediging luchtig over de juridische bezwaren is heengegaan. Spreker wijst er op dat op overtreding van de bepalingen der leveringsverordeningen een boete van 100,— is bedreigd. Zij, die hun huur niet betalen zouden behalve die afsluiting dan ook nog 100,— boete kunnen krijgen. Is hiermede rekening gehouden? Anderzijds meent spreker dat het onjuist is onderscheid te gaan maken in de soorten van afnemers al naar gelang deze al of niet in een gemeentewoning wonen. Hierbij moet objectiviteit in acht worden ge nomen en daarom acht spreker het voorgedragen besluit dan ook in strijd met de wet.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 580