Notulen van de besloten raadsvergadering, genouden tijdens de onderbreking van de openbare raadsvergadering d.d. 15 april 1959. De heer Minderhoud memoreert dat de voorzitter heeft gesteld, dat het Diaconessenhuis door de voorgestelde grondaankoop van het rijk niet in een dwang-positie komt. Uit de stukken, welke voor de leden van de afdeling voor openbare werken ter visie lagen, zou men een andere indruk kunnen krijgen. Bij die stukken bevond zich een brief van de directeur van openbare werken aan burgemeester en wethouders, waarin deze stelt dat, als de gemeente de grond koopt, zij in een betere onderhandelingspositie komt tegenover het Diaconessenhuis. Dit doet minder prettig aan. Als deze bewering waar is, lijkt het er op, dat de stoéL gekocht wordt, waarop iemand zit, teneinde hem er af te krijgen. Wethouder Jongbloed ontkent dat het standpunt van burgemeester en wethou ders zou zijn het verkrijgen van een betere onderhandelingspositie. De voorzitter kan het begrip "betere onderhandelingspositie" wel aanhou den, mits men dit zo interpreteert, dat dit slaat op het doel de derde partij in het geding, nl. het rijk, er uit te krijgen. De heer Toxopeus meent dat de zaak wel in een vreemd daglicht komt te staan. Hij heeft reeds gesteld, dat aan het Diaconessenhuis in feite de pas wordt afgesneden om nog met derden te onderhandelen. Er is een intern advies dat spreekt over een betere onderhandelingspositie. Het komt spreker voor, dat het inderdaad zo is. Aan wie kan het Diaconessenhuis anders verkopen dan aan de gemeente? Er is gesproken over het dienen van de gemeentebelangen. Hij is het daarmede volkomen eens. Maar het kan wel eens zijn, dat het belang van de gemeente beter gediend wordt op een duurdere dan de voor de hand liggende manier. Spreker blijft het gehele geval persoonlijk een moeilijke zaak vinden; hij zoekt eigenlijk nog steeds naar de motivering van de gevolgde methodiek. De voorzitter stelt, dat er twee zaken aan de orde zijn. De koop van het Diaconessenhuis en die van de grond voor de wegaanleg. Aanvankelijk is ge meend, dat bij een acceptabele taxatie ook de grondcanon tot verrekening zou kunnen komen. De getaxeerde waarde blijkt evenwel veel te hoog voor het be oogde doel te zijn, in verband waarmede nu getracht is de nodige grond van het rijk over te nemen. Nu heeft de heer Minderhoud de passage uit de brief van de directeur van openbare werken aangehaald, waarin gesproken wordt over een "betere onderhandelingspositie". Dit is ook in zekere zin waar, er zijn na de aankoop nl. geen 3» maar 2 gesprekspartners. Bovendien komt de transactie van het gebouw los van de grond te staan. Dit is geen dwangpositie van het Diaconessenhuis. Spreker meent dat hierover gerust in het openbaar mag worden gesproken. Het is wel zo, dat het Diaconessenhuis de gemeente in een dwang positie zou kunnen brengen. Daarom is het raadzaam en doelmatig de grond te kopen en het Diaconessenhuis van haar verplichting tot verkoop aan de gemeente te ontslaan. Dit laatste wil de raad liever aanhouden; spreker heeft daarin berust, temeer omdat hij het jammer zou vinden als er op dit punt achterdocht zou bestaan. De voorzitter,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1959 | | pagina 595