11 MAART 1959
85
De heer VIS heeft met grote belangstelling kennis genomen van de
nota over de veld- en zaalsportaccomodatie; hij heeft grote waardering
voor deze nota. Ook hij zou gaarne zien, dat de bijlagen van de nota
aan de raadsleden zouden worden toegezonden. De nota geeft een droevig
beeld van de situatie in deze stad; mogelijk is de nota in sommige opzichten
nog te optimistisch opgesteld. In de nota is te lezen, dat het niet alleen
in Breda droevig gesteld is.
Allereerst acht spreker het een gelukkige omstandigheid dat er een goede
samenwerking is met de sportraad en de sportstichting. Gaarne zou hij
vernemen of de sportraad sinds geruime tijd op non-actief is? Dat de
sportstichting op voortreffelijke wijze haar taak vervult kan spreker onder
schrijven. Vooral haar administratieve taak heeft ze goed vervuld; zij
treedt echter te weinig stimulerend op. Hij meent dat de leiding van de
sportstichting in handen van een deskundige moet zijn en dat zou moeten
worden overgegaan tot de aanstelling van een directeur voor sportzaken,
zo in de geest als de directeur van „de Beyerd", die de culturele zaken
voor de stad behartigt.
Dit blijkt wel noodzakelijk uit enkele dingen die zo zijn gebeurd en
waarop in het verleden al de aandacht is gevestigd. Indien er een des
kundige was geweest die de zaken beheerde dan zou bij het Paasvoetbal-
toernooi minder gekeken zijn naar de gesteldheid van de terreinen, maar
meer naar de belangen van de jeugd. Beide belangen moesten zeker tegen
elkaar zijn afgewogen.
Op blz. 3 van de sportnota staat, dat; „om in deze behoeften te voor
zien zijn de eerder genoemde sportcomplexen niet te gebruiken, omdat de
eisen van een goed onderhoud zij mogen 's zomers niet gebruikt worden
om 's winters in prima staat te zijn deze sportbeoefening niet toelaat".
Volgens spreker is hier sprake van een te groot perfectionisme. Volgens
zeer deskundige voorlichting die hij ontvangen heeft, is het zeer wel
mogelijk dat bij een groot aantal velden ook 's zomers van de velden
gebruik wordt gemaakt; zij het dan niet op zo'n intensieve wijze.
In de nota heeft spreker gemist een mededeling om te komen tot velden
met een verharde toplaag: de frequentie van deze velden is veel groter
dan die van een grasveld. Hij vraagt ook hiervoor de aandacht van
burgemeester en wethouders.
Voorts merkt hij op, dat geen enkele middelbare school de beschikking
heeft over een behoorlijk sportveld. Dit is zeer hard nodig; ook hiervoor
vraagt hij de aandacht. De situatie te Breda is voor deze scholen bepaald
veel slechter dan elders.
Spreker zegt bijlage 2 niet te hebben begrepen. In de behoefteplanning
worden aantallen genoemd van 52,26.00 en 132.66.00. Hij kan deze
getallen niet plaatsen en verzoekt een toelichting. Ook de mededeling in
de nota dat „voor enige beleidsvragen een oplossing werd gevonden" komt
spreker niet erg duidelijk voor.
Hij is bijzonder verheugd, dat een begin is gemaakt om te komen tot
de realisatie van een sporthal. Er is grote behoefte aan. Het is wel teleur
stellend dat terzake zo weinig is voorbereid. De bouw van sporthallen
is in Nederland nog geen uitgemaakte zaak. Uit de sportnota 1958 van
het N.O.C. citeert spreker de navolgende passages:
„Deze bond acht slechts enkele grote representatieve sporthallen nood
zakelijk, die zodanig over ons land moeten zijn verspreid, dat iedere sport
hal een „achterland" heeft van ca. 3 a 4 miljoen inwoners. Voorts zullen
een groot aantal eenvoudige sporthallen moeten verrijzen, voorzien van
een kleine toeschouwersaccommodatie, mogelijk per 100.000 inwoners één
hal."
„De zaalsportcommissie van de Amsterdamse sportraad heeft het resul
taat van haar onderzoek naar de Amsterdamse behoefte aan sporthallen
neergelegd in haar rapport van 1955. Zij stelt vast, dat in de hoofdstad