30 MAART 1960 123 Mijnheer de voorzitter, het getuigt ongetwijfeld van een gezonde de mocratische opvatting, dat de K.V.P.-fractie in deze raad ook aan de minderheid een wethouders-zetel wenst af te staan, waardoor uw college zoveel mogelijk een beeld geeft te zien van de politieke verhoudingen in de raad. Voor de heterogene minderheidsgroepen in deze raad (15 leden, ver deeld over 4 partijen) zal het vaak moeilijk blijven ten deze tot een ver gelijk te komen. Zo men echter een dergelijk vergelijk zoekt, zal het noodzakelijk zijn tot een gedegen vóór-overleg te geraken, t.a.v. een eventuele kandidaatstelling. Dezerzijds wordt het dan ook ten zeerste betreurd, dat van een wel overwogen vóór-overleg geen sprake is geweest. Op grond van deze overweging wordt door mij, in de thans bestaande vacature van wethouder kandidaat gesteld: de heer G. Minderhoud. De heer MELZER zegt het volgende: „Ook ik ben van mening, dat de kandidaatstelling voor de wethouders zetel nu niet op de meest elegante wijze is tot stand gekomen. Wat is nl. het geval? Bij de algemene beschouwingen ter gelegenheid van de be groting 1959, werd door de fractievoorzitter van de K.V.P. de volgende verklaring afgelegd: Ik citeer: „Wij zijn dus van mening, dat voor Breda, gezien de politieke verhoudingen, het normaal is, dat in het wethouders college plaats blijft voor de minderheidsgroepen". Mijnheer de voorzitter, uit deze verklaring van de meerderheidsgroep, die van een goede democratische gezondheid getuigt, blijkt m.i. duide lijk, dat de bezetting van deze wethouderszetel op de eerste plaats los van enig gentleman's agreement een punt van bespreking had dienen te zijn van de minderheidsgroepen onderling. Ondanks verschil in politieke opvatting zijn de verhoudingen in deze raad toch wel zo, dat een samenspraak mogelijk is en dat daardoor kan worden voorkomen, dat door de minderheden twee kandidaten worden gesteld. Helaas heeft de P.v.d.A.-fractie een andere weg gevolgd en zich op de eerste plaats met de K.V.P.-fractie in verbinding gesteld. Deze gang van zaken be treur ik ten zeerste en ik hoop, dat in de toekomst een dergelijke kort sluiting niet meer zal plaats vinden, mede om te voorkomen, dat in deze raad het „verdeel en heers" de toon aan zou geven". De heer QUADEKKER wenst uit te gaan van de woorden welke de voorzitter tot de heer v. d. Zwan heeft gesproken. Er was bij deze wethoudersverkiezing een mogelijkheid geweest tot het voeren van een creatieve politiek. Dit is door de houding van de P.v.d.A.- fractie niet geschied. Spreker meent daarom de woorden van de heer Kroon te moeten steunen.Hij vindt het jammer dat er tussen de ene minderheid in de raad geen overleg is gepleegd met de kleinere minder heden. Sprekers fractie vindt de wijze van behandeling ook al zit de P.v.d.A. safe niet juist. Hierna wordt tot stemming overgegaan. Uit de stemming blijkt, dat zijn uitgebracht: op de heer G. Minderhoud 6 stemmen, op de heer J. F. V. Vermeulen 30 stemmen blanco 2 stemmen, zodat de heer J. F. V. Vermeulen is benoemd. De VOORZITTER vraagt of de heer Vermeulen de benoeming aan vaardt. De heer VERMEULEN antwoordt bevestigend. De VOORZITTER zegt, dat hetgeen hij zo juist heeft gezegd bij de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 123