128 30 MAART 1960 De heer VIS zegt, dat de situatie na het antwoord van de wethouder iets duidelijker is geworden. Hij heeft geen antwoord gekregen op zijn vraag waarom met de scholen geen overleg is gepleegd. Hij wil voorop stellen, dat hij waardering heeft voor de bedoeling van de wethouder de sport doorgang te doen vinden. Spreker vindt het een moeilijke zaak nu aan de scholen bepaalde toezeggingen zijn gedaan. Hij is van mening, dat overleg gepleegd moet worden met de mensen die met de sportterreinen moeten werken. Hij betreurt de plannen voor 1961, vooral nu de sportterreinsituatie voor de middelbare scholen toch al zo slecht is, in vergelijking met andere steden. Een middelbare school zonder sportveld en gymnastiekzaal is geen com plete school. Voor het lyceum is een oplossing gevonden op het terrein aan de Mgr. Hopmansstraat. Voor de Rijks H.B.S. is er een contract met de gemeente. Voor het stedelijk gymnasium bestaat de verplichting van de gemeente voor een behoorlijk sportterrein te zorgen. Hij kan de gang van zaken in deze niet waarderen. Daarom stelt hij voor eerst overleg te plegen met de scholen en daarna het onderhavige voorstel te behandelen. Indien dit niet gebeurt zal spreker zijn stem niet aan het voorstel kunnen geven. De heer QUADEKKER heeft er geen bezwaar tegen indien het stich tingsbestuur, buiten de gemeente om, over een eventueel batig saldo beschikt. Wel acht hij controle nodig, die hij van het college van burge meester en wethouders wil ombuigen naar het seniorenconvent. Uit het antwoord van de wethouder blijkt wel, dat men met de aanleg van de sportvelden vastzit aan uitvoering in d.a.c.w.-verband. Op de tafel van burgemeester en wethouders heeft hij iets van een tekening gezien. Gaarne wil spreker van deze tekening kennis nemen. Door het antwoord van de wethouder zijn sprekers bewaren tegen het voorstel grotendeels verdwenen. Spreker vindt het slot van dit antwoord, waarin de wethouder een slag om de arm houdt voor de toekomst, een heel succes. Later kan hij hierop altijd nog terugkomen. De heer Van Bijnen wil spreker als raad geven van de arbeid van de notulisten te ervaren of hij over beheersbeleid van het fonds „Breda-Oranjestad" sprak of niet. Verder: „sans rancune". De heer KROON wil ten aanzien van de bestemming van het batig saldo van de stichting het volgende voorstellen. 25.000,blijft voor de stichting als werkkapitaal en het overige wordt in een fonds gestort. Indien dan het seniorenconvent nog wordt ingeschakeld bij de besteding van het batig saldo van het fonds, heeft de raad ook nog iets in de melk te brokken. De heer RATTINK merkt op, dat het van de woorden van de wet. houder zal afhangen of hij voor of tegen het voorstel zal stemmen. Spreker voelt er wel voor art. 12 der Statuten, dat over de liquidatie handelt, te wijzigen in dier voege, dat een eventueel overschot wordt be steed met goedkeuring van het seniorenconvent. Gaarne ziet hij hiervoor een positieve toezegging van de wethouder. Hij vraagt zich af of hier voor geen wijziging van de stichtingsakte nodig is. Voorts rijst de vraag of aan de Stichting geen huur voor het terrein in rekening wordt ge bracht. Gebeurt dit niet, dan is hier sprake van een verkapt subsidie. Graag zal spreker vernemen hoeveel de huur zal bedragen. De heer MINDERHOUD handhaaft zijn oorspronkelijk voorstel om de eerste 50.000,te storten in het fonds „Breda-Oranjestad". Zonodig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 128