188 23 JUNI 1960 WERKHOOVEN, drs. N. H. ZIJTREGTOP en W. VAN DER ZWAN. Afwezig: mevr. M. W. B. A. VAN MIERLO-MUTSAERS en de heren A. C. BASTIAANSEN, mr. K. A. M. BASTIAANSEN, H. BIEMANS, H. J. C. COSIJN, mr. B. W. M. DRION, C. VAN DEN EEDEN, J. T KAMPHUYS. Voorzitter: de heer J. A. MEIJS (loco). Secretaris: de heer mr. WALENKAMP (loco). De VOORZITTER opent de vergadering en spreekt het gebed uit, waarvan de tekst is opgenomen in artikel 10 van het reglement van orde voor de vergaderingen van de gemeenteraad. Bericht van verhindering is binnengekomen van: mevr. VAN MIERLO- MUTSAERS en de heren A. C. BASTIAANSEN, mr. K. A. M. BASTIAANSEN, H. J. C. COSIJN en mr. B. W. M. DRION. De voorzitter verzoekt de raad te gaan staan en zegt het navolgende: Het is thans de eerste raadsvergadering sinds de heer Jongbloed ons door de dood is ontvallen. Al had de heer Jongbloed dan geen taak meer in ons midden, toch geloof ik dat, aangezien hij onlangs toch nog in ons midden was, er aanleiding toe is om door een enkel woord hem te gedenken. De bij zijn afscheid geuite wens van ons college en uw raad dat hij nog lang zou mogen genieten van zijn rust is niet in vervulling mogen gaan. We hebben de heer Jongbloed gekend als een ijverig en nauwgezet raadslid en fractievoorzitter, terwijl hij daarna ongeveer 4 jaren als wet houder werkzaam is geweest; in die functie was hij een correct, eerlijk man die alleen de belangen van de gemeente voor ogen stonden. Hij was een man met een grote plichtsbetrachting. Ik verzoek u enkele ogenblikken stilte om zijn nagedachtenis te herdenken. Hierna worden enkele ogenblikken stilte in acht genomen. De heer MINDERHOUD zegt: Mijnheer de voorzitter. Namens de gemeenteraad van Breda onderschrijf ik gaarne, wat u ter nagedachtenis van de heer Jongbloed hebt willen zeggen. De wensen, die wij hem bij zijn afscheid als raadslid en wethouder op 16 maart jl. hebben medegegeven, zijn helaas niet in vervulling gegaan. De fractievoorzitters hebben nog gelegenheid gehad om hem na mens de gemeenteraad op 2 april een geschenk aan te bieden. Wat heeft hij er echter weinig van kunnen genieten. Op 21 mei reeds stonden wij bij zijn laatste rustplaats, nadat hij 3 dagen tevoren toch nog vrij plotseling was heengegaan. Zo kwam de dood toch nog onverwacht, of misschien voor hem ook weer niet, want naar ik later heb vernomen, verwachtte hij deze. Gelukkig hebben we hem bij zijn afscheid op 16 maart toch nog kun nen zeggen, hoe wij zijn werk als raadslid en als wethouder hebben gewaardeerd en ik heb mogen bemerken, dat het hem goed gedaan had, dat wij allen zonder onderscheid zo over hem dachten. Wij zullen dan ook de beste herinnering aan hem bewaren. Zijn opvattingen en mijn persoonlijke zienswijze over verschillende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 188