196
23 JUNI 1960
In de raadsvergadering van 11 juni 1958 is een ruiltransactie met de
fa. Otten aangegaan; in het desbetreffende raadsbesluit is o.m. de be
paling opgenomen dat de gemeente aan de fa. Otten de gelegenheid
zal geven tot het oprichten van een tweetal benzine-verkooppunten
nabij de kruising BeverwegClaudius Prinsenlaan. Dat het stadsschoon
geschaad zou worden, zoals de heer Mendes veronderstelt, had in 1958
gesteld moeten worden.
De raad heeft zich contractueel gebonden en de bepalingen zullen
moeten worden nagekomen.
Aanvankelijk was wel gesteld dat de kosten van aanleg en de aan- en
afvoerwegen voor rekening van de fa. Otten zouden komen. De slot-
bespreking heeft evenwel tot gevolg gehad dat de fa. Otten er de voor
keur aan gaf dat de gemeente op gemeentegrond aan de Claudius Prin
senlaan de verkoop van benzine zou toestaan tegen betaling van preca
riorechten. Men zou misschien kunnen stellen dat hieruit niet mag wor
den afgeleid dat de fa. Otten het recht ontleent om de gemeente te
verplichten de wegen aan te leggen. Dat, als gevolg van de besprekingen,
waardoor de betaling van de kosten van aanleg van de afvoerwegen
door de fa. Otten gewijzigd is in het betalen van precariorechten, er
bij fa. Otten verwachtingen zijn verwekt mag zeker wel worden aange
nomen. Het college van burgemeester en wethouders is van oordeel
dat de gemeente minstens moreel verplicht is na te komen wat veronder
steld werd. Wat de publiekrechtelijke kant betreft het volgende.
De precario-verordening geeft de gemeente het recht een belasting te
heffen voor het hebben van voorwerpen in-, op-, onder-, of boven open
bare wegen. Er wordt nu grond aan de fa. Otten ter beschikking ge
steld voor het plaatsen van benzineverkooppunten. Met het oog op de
veiligheid van het verkeer komen de benzineverkooppunten zodanig
op de gemeentegrond te staan dat het tanken buiten de rijbanen kan
geschieden. Indien de gemeente niet de aan- en afvoerwegen met bij
komende werkzaamheden zou aanleggen, zou de gemeente ook nooit
het recht hebben om precariorechten te heffen, omdat dan de benzine
verkooppunten niet aan- of op de openbare weg staan.
In de redenering van degenen die stellen dat de kosten voor het
aanleggen van de wegen door de fa. Otten moeten worden betaald en
bovendien nog precariorechten willen heffen, zit toch wel iets foutiefs.
De gemeente zou dan van twee wallen eten. Uiteindelijk kan toch
slechts een van beiden nl. óf de aanlegkosten voor rekening van de par
ticulier en geen precariorechten óf de aanlegkosten voor de gemeente
en wel precariorechten. De investeringen voor de aanleg van deze wegen
zijn wel rendabel. Spreker hoopt nog veel van deze rendabele inves
teringen te krijgen. Hetgeen nu besloten wordt is nog nooit in de
historie van Breda geschied. Het is over het algemeen zo dat als iemand
een benzinepompstation wil oprichten de aanlegkosten voor de particu
lier zijn. De gemeente verkoopt de grond; er kunnen dan geen precario
rechten worden geheven omdat de benzinepompen op eigen grond
staan. In het onderhavige geval vinden burgemeester en wethouders
het beter de grond in eigendom te behouden. De gemeente heeft hier
belang bij; in de toekomst zouden mogelijk nog vormveranderingen van
de weg noodzakelijk kunnen zijn. De fa. Otten betaalt dus precario
rechten en de gemeente de aanlegkosten van de aan- en afvoerwegen.
Om geen misverstand te krijgen, deelt spreker nog mede dat de weg
eigendom van de gemeente blijft, aangelegd wordt door de gemeente
en het onderhoud ook ten laste van de gemeente komt.
De heer QUADEKKER is de wethouder dankbaar voor zijn uiteen
zetting. In welke orde van grootte worden de precariorechten gedacht?