23 JUNI 1960 213 heeft toen een goed gedocumenteerd antwoord gegeven en kwam tot de conclusie dat de voeding van het kind een kwestie is, die bij de ouders behoorde te blijven. Spreker zegt zich destijds daarbij gaarne te hebben aangesloten. Er werd toen gesteld dat als door de melkprijs verhoging de gezondheidstoestand van de Bredase jeugd achteruit zou gaan, de directeur van de gemeentelijke geneeskundige en gezondheids dienst dan direct zou rapporteren. Later is, in augustus 1957, aan de hand van een rapport van de geneeskundige dienst gesteld dat de ge zondheidssituatie van de Bredase jeugd zeer gunstig is. Ook in 1958 werd andermaal in de raad op deze zaak teruggekomen n.a.v. een vraag van de heer Lauwerijssen. Er werd toen o.m. gesteld dat er bij de open bare scholen geen behoefte bestond om tot invoering van schoolmelk over te gaan. Thans is het preadvies geheel gebaseerd op de argumenten van de Nederlandse Voedingsraad. Het desbetreffende rapport is van 1957; sinds, dien is er niets veranderd. Nu wordt ineens aan de hand van dit rapport het standpunt van burgemeester en wethouders gewijzigd. Burgemeester en wethouders schrijven in het preadvies dat de voe dingstoestand van de Bredase schooljeugd geen zorgen baart, doch dat mogelijk een bepaald percentage leerlingen schoolmelk min of meer nodig hebben. De vorige rapporten waren veel uitvoeriger en meer ge documenteerd dan thans. Nu wordt alles veel vager naar voren gebracht. Men gaat uit van het standpunt van de Nederlandse Voedingsraad, doch er zijn andere instanties die over het schoolmelkdrinken weer anders denken. Uit een artikel van de hand van dr. C. K. J. Kaaijk, districts schoolarts te Ridderkerk, verschenen in „Tijdschift voor Sociale Genees kunde", d.d. augustus 1956 (34e jg. no. 16) leest spreker de navolgende passages voor: „Kritisch onderzoek leert, dat de grondslag van de schoolmelkverstrek- king berust op gegevens, die verouderd zijn of de toets der kritiek niet kunnen weerstaan. De tendens tot steeds minder effect van de school melk in de laatste 30 jaar heeft geleid tot een niet meer aantoonbaar zijn van dit effect. Een propaganda voor goede voeding dient te bestaan uit een gezins- propaganda, waar gewezen dient te worden op een harmonisch samen gestelde voeding, waarbij het in de toekomst wel eens belangrijker zou kunnen zijn te wijzen op de schadelijkheid van overmaat van bepaalde genot- en voedingsmiddelen, dan op een tekort aan andere". Spreker vindt het uitermate vreemd dat burgemeester en wethouders op grond van dezelfde gegevens destijds schoolmelkvoorziening afwijzen en nu tot een geheel andere conclusie komen en schoolmelk willen in voeren. Ook zijn aan de praktische uitvoering vele en ernstige bezwaren ver bonden, wat burgemeester en wethouders in het preadvies ook schrijven. Er wordt gesteld dat de moeilijkheden maar door het schoolmelkcomité moeten worden opgelost. Spreker meent dat het preadvies niet zo degelijk in elkaar zit als het zich laat aanzien. Evenals de heer Melzer wil spreker wel wat meer gegevens hebben. Vooral hoe de schoolhoofden erover denken en hoe het standpunt is van de schoolartsendienst. De heer MELZER onderschrijft de woorden van de heer Kroon. Hij betreurt het nogmaals dat geen advies is gevraagd aan de afdeling Breda van de maatschappij tot bevordering der geneeskunde. Daarbij komt dat het melkdrinken voor verschillende kinderen is af te raden o.a. voor trage eters, voor astmatische kinderen en voor kinderen met huidaandoe-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 213