214
23 JUNI 1960
ningen. Ook het onderwijsaspect van het schoolmelkdrinken mag niet
uit het oog worden verloren.
Het distribueren op school brengt moeilijkheden met zich, alsmede
geeft het een administratieve rompslomp voor het schoolhoofd.
De heer RATTINK stelt voorop dat als inderdaad blijkt dat de voe
dingstoestand van de Bredase schooljeugd onvoldoende is, hij dan zeker
zal medewerken om dit euvel te bestrijden door middel van het school
melkdrinken.
Het uitgangspunt van het preadvies is tweeledig, t.w.: de conclusie
van de voedingsraad en de mening van het college dat het drinken van
melk op school „waarschijnlijk" min of meer noodzakelijk is. Doch hoe
staat het in feite met de voedingstoestand van de Bredase schooljeugd.
Volgens de cijfers van 1955 was de algemeen lichamelijke toestand van
de Bredase jeugd toen als volgt:
le leerjaar
voldoende 94.5%
onvoldoende 5.5%
(waarvan 0.8% veel te wensen
overlatend)
6e leerjaar
voldoende 95
onvoldoende 4.9%
(waarvan 0.75% veel te wensen
overlatend)
De gezondheidstoestand was dus toen goed te noemen. In het rapport
van de gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst over 1957
wordt eveneens uitvoerig ingegaan op de voedingstoestand van de
schooljeugd. Het is jammer dat thans over niet meer recente cijfers wordt
beschikt. Is de algemene toestand nu zodanig dat dit schoolmelkdrinken
direct vereist is? In het preadvies ontbreken 3 factoren: een rapport
over de voedingstoestand van de Bredase jeugd, de mening van de
schoolhoofden en een enquête gehouden bij de ouders.
Het rapport zal duidelijk moeten maken of schoolmelkdrinken nodig is,
terwijl ook het standpunt van de schoolbesturen en de schoolhoofden
van zeer groot belang is. Bovendien zal de mate van belangstelling bij
de ouders mede doorslaggevend moeten zijn. Er moet teruggegrepen
worden naar oudere gegevens omdat men niet de beschikking heeft over
recente gegevens. Destijds is bij de hoofden van de openbare lagere
scholen naar de belangstelling gevraagd; de belangstelling bij de ouders
was zeer gering.
Spreker meent uit het preadvies te begrijpen dat burgemeester en
wethouders zelf niet zo overtuigd zijn van de noodzaak van het melk-
drinken op de school. Waarom niet geïnformeerd naar de belangstelling
bij de scholen. Dit kan alleen maar het voorstel ten goede komen.
Het college van burgemeester en wethouders wil ook de scholen voor
voortgezet onderwijs zoals lycea, h.b.s., h.t.s. enz. bij de schoolmelkvoor-
ziening inschakelen. Spreker is ervan overtuigd dat deze scholen zeker
van het schoolmelkdrinken geen gebruik zullen maken.
Wat de verzoeken van de schoolbesturen zelf betreft, vindt spreker
dat de motieven niet sterk zijn. Het gaat om de voedingstoestand van
de leerlingen en niet of de kinderen 's morgens al of niet eten. Waar
komen deze kinderen vandaan, uit Breda of uit de omliggende gemeen
ten?
Resumerende zegt spreker dat hij zijn volle medewerking aan de
schoolmelkvoorziening zal geven, indien de noodzakelijkheid ervan is
gebleken en de mogelijkheid van slagen aanwezig is. Mitsdien vraagt hij
over te leggen: een rapport over de voedingstoestand van de Bredase
jeugd, een rapport over de medewerking van het onderwijzend perso
neel en een enquête van de belangstelling der ouders. Eerst dan kan hij
een gefundeerd oordeel over deze materie vormen.