13 JULI 1960 237 De regeling van de subsidiëring is een moeilijke zaak. Er is al jaren aan gedokterd. De grootste moeilijkheid is wel de juiste norm voor de subsidiëring te vinden. De tweede moeilijkheid is dat de gemeente als autonoom lichaam niet de kans heeft gehad het besluit van de raad uit te voeren. Vorige maal hebben gedeputeerde staten een spaak in het wiel gestoken. De theoretische opbouw van de subsidiëring kon toen geen doorgang vinden. Met de thans voorgestelde regeling hoopt het college thans instemming te vinden zowel bij de raad als bij gedepu teerde staten. Indien de achtereenvolgende sprekers hebben betoogd, dat dit voor stel nog te vaag is, dan schuilt hierin veel waars. Ook voor het college van burgemeester en wethouders staan nog vele vragen open. Met de heren Vis en Van Bijnen is spreker het eens, dat bij de samenstelling van de jeugdadviesraad niet alleen mag worden gedacht aan personen uit de overkoepelende organen, doch veeleer uit de gehele wereld be trokken bij de jeugd. Burgemeester en wethouders stellen zich voor op bescheiden schaal te beginnen en de vertegenwoordiging van alle groe peringen te bevorderen. Hierbij wordt gedacht aan het culturele gedeelte, aan sport, ook aan drumbands en instuif. In deze dynamische tijd moet de overheid de jeugd op de voet volgen. Er mag geen enkele activiteit worden uitgeschakeld, mits deze niet ondermijnend of zedenverwilderend werkt. De jeugdadviesraad heeft wel de volle belangstelling van de gehele raad gehad. Het is toch wel duidelijk wat burgemeester en wethouders beogen. Indien burgemeester en wethouders voor de vraag gesteld wor den een bepaalde activiteit te steunen, dan zal het college het advies van deze jeugdadviesraad vragen. Het is namelijk praktisch onmogelijk voor burgemeester en wethouders dit alles zelf uit eigen wetenschap te beoordelen. Zulke gevallen zullen zich natuurlijk heel vaak voordoen. Bovendien zal de jeugdadviesraad ook ongevraagd adviezen geven aan burgemeester en wethouders. Men zal zijn taak zo ruim mogelijk moeten zien. Uit eindelijk zal het advies van de jeugdadviesraad in de vorm van een voorstel van burgemeester en wethouders terecht komen bij de ge meenteraad. De ervaring heeft geleerd, dat er inzake de samenstelling van zulk een adviesraad weinig initiatieven komen uit de burgerij. Spreker is blij met de mededeling van de heer Nieuwlaat, dat hij te zijner tijd zal helpen. Op dit moment heeft spreker hieraan nog niets. Hij is van mening, dat de keuze van de personen met alle respect en begrip voor het werk dat de organisaties verrichten niet tot de organisaties moet worden beperkt. In de raad moeten verschillende per sonen met verschillende kwaliteiten en inzichten zitting hebben. Dit achten burgemeester en wethouders essentieel. Zij zullen bij de samen stelling zeker niet eenzijdig te werk gaan. In de jeugdadviesraad zullen zeker twee personen met ambtelijke kwaliteiten zitting moeten hebben. Hierbij is gedacht aan een wethouder als voorzitter en een ambtelijk secretaris. Hierdoor is een zekere continuïteit verzekerd. Spreker moet de heer Van Bijnen teleurstellen, omdat voor cultuurbehartiging der jeugd slechts f 6.000,— is voorgesteld en niet f 8.000, Voor leiders, huisvesting en algemene problemen zijn afzonderlijke bedragen geraamd los van het aantal leden der verenigingen en van de activiteiten. De vorming van leiders is geen zaak die in een, twee, drie kan worden afgedaan. Wat dit gaat kosten is nog niet te overzien. Het zelfde geldt voor de bezoldiging van leiders. Dat burgemeester en wethouders vragen van elk der bestemmings- posten 15°/o te mogen besteden naar eigen inzicht heeft geenszins de bedoeling om hen in staat te stellen als handige jongens buiten de raad om te werken. Overigens zal hetgeen de raad naar aanleiding van dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 237