17 AUGUSTUS 1960 279 vereniging een bijzonder evenement in haar program opneemt ik denk hier bijvoorbeeld aan een operauitvoering dat men dan vooraf een subsidieaanvrage indient, inplaats dat deze na afloop van het seizoen wordt bezien. Graag zouden wij hierover de mening van uw college vernemen. De heer BROEDERS heeft dit voorstel met bijzondere belangstelling tegemoet gezien. Er is in de afdeling voor de subsidies langdurig over gesproken. De nieuwe regeling bevat twee belangrijke elementen: le de steun bij bijzondere culturele evenementen, 2e de hulp aan uitkoop verenigingen. Het zijn twee aspecten die in het bijzonder op de plaatse lijke situatie zijn afgestemd en die ook van gemeentewege het houden van belangrijke culturele evenementen mogelijk maken. Dit deel van het voorstel wordt dan ook gaame door spreker ondersteund. Het werk van de uitkoopverenigingen in deze gemeente is van bijzondere betekenis. Er wordt zorg gedragen voor goed toneel en goede muziek, terwijl de voorstellingen door brede lagen der bevolking kunnen worden bezocht. Bij de normstelling van het subsidie ziet spreker dan ook een bijzonder element in het feit dat met name bij een der uitkoopverenigingen (de K.A.B. kunstkring) het financiële aspect zeer belangrijk is. Niet ontkend mag worden dat de culturele waarde van het stuk bij de normstelling in acht moet worden genomen. Er bestaat evenwel grote vrees dat de uit komsten van de nieuwe regeling voor de uitkoopverenigingen niet gun stig zullen zijn. Een berekening aan de hand van het basisbedrag per voorstelling is gemakkelijk te maken. Anders is het met de 20°/o van de bruto entreeprijs boven 300 bezoekers. De daarbij door burgemeester en wethouders gemaakte berekening is zeker aan de hoge kant. Nu de wethouder in de subsidiecommissie heeft toegezegd dat de factoren b en c van de regeling in onderling verband kunnen worden gebracht, waardoor het mogelijk is dat de uitkoopverenigingen op sub jectieve factoren een hogere uitkering kunnen krijgen kan spreker wel met het voorstel akkoord gaan, een en ander in afwachting van het antwoord op de vraag of de nieuwe regeling nog voldoende basis biedt voor de uitkoopverenigingen om hun werk voort te zetten. De heer MENDES memoreert dat in 1954 een subsidieregeling voor dit werk werd vastgesteld. Sommigen hebben deze toegejuicht, anderen waren meer bedachtzaam. Gezegd mag worden dat de regeling in de afgelopen jaren goed heeft gewerkt. De drie betrokken uitkoopverenigin gen hebben hun werk kunnen blijven voortzetten met het geven van voorstellingen van redelijk tot zeer goed niveau. De voorstellingen kon den worden bezocht door publiek dat anders wellicht niet naar de schouwburg zou zijn gegaan. De moeilijkheden zaten dan ook niet in het bedrag van het subsidie, doch in de verdeling van de totale pot. Dit bleek reeds in het eerste jaar van de regeling. Er was wel een ver trouwelijk rapport, doch dit kon niet in het openbaar worden besproken. Dit gaf aanleiding tot een geheimzinnig debat. Outsiders begrepen er dan ook niets van. De moeilijkheid was n.l. de verdeelsleutel. Zowel burgemeester en wethouders, de adviescommissie, als de raad, waren niet tevreden. Er werd sterk aangedrongen op wijziging van het systeem. Men begon te kijken waar de tekorten zaten en men wilde aan de hand daarvan gaan subsidiëren. Intussen werden de tekorten integraal ge subsidieerd. Aan de besturen der verenigingen werd daardoor de prikkel tot zakelijk handelen ontnomen. Over het nu voorliggende voorstel is spreker niet zo enthousiast. Het normbedrag van 250,per voor stelling houdt n.l. geen rekening met de grootte van de uitkoopsom. Iedere voorstelling, zowel cabaret als toneel wordt over dezelfde kam geschoren. Hierin schuilt een gevaar voor het culturele peil der voor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 279