310
14 SEPTEMBER 1960
nemen van de aard en de waarde van het werk. Zijn fractie hoopt dat
dit ook zal worden bereikt. De vraag van coördinatie van het maatschap
pelijk werk wordt tevens aangeroerd. Het blijkt nog niet met volle zeker
heid, dat dit zal worden bereikt; de weg ervoor is evenwel aangegeven.
Ondanks het uitvoerige preadvies blijven er nog wel enkele vraagpunten,
die naar zijn mening toch niet alle te beantwoorden zijn. In de sociale
sector is zich een ontwikkeling aan het voltrekken die moet worden
afgewacht. Breda moet er ook voor zorgen dat het met deze ontwikkeling
mede gaat. Daarom kan spreker zich ook bij het preadvies aansluiten.
De heer QUADEKKER prijst ook het preadvies en heeft belangstelling
voor het werk van de wethouder, al is hij het met de toon van het
preadvies niet altijd eens. Zo leest hij dat de financiële administratie
„zal moeten voldoen aan bepaalde eisen" en „dat de stichting er toe
wordt „aangezet" om zich steeds weer te bezinnen
Tot zijn verbazing heeft spreker in het voorstel geen enkel woord
van bewuste waardering voor dit wijkwerk gelezen. Wel „dat het werk
van de stichting tot op heden vrij passief werd gevolgd". Als het werk
niet voldoende actief wordt gevolgd dan is er ook niet voldoende waar
dering voor. Spreker wil hier wel een geluid van waardering laten horen.
Voorts merkt hij op dat de inwerkingtreding van de nieuwe subsidie
regeling wel eens een strop voor de Pius X-stichting zou kunnen betekenen.
'Wethouder VAN BOXTEL betuigt allereerst zijn erkentelijkheid voor
de woorden van waardering die alle fractievoorzitters hebben geuit. Tevens
brengt hij dank aan de staffunctionarissen van de secretarie voor het vele
werk dat zij in verband met deze materie hebben moeten verzetten.
Naar aanleiding van de opmerking van de heer Quadekker wil hij
tevens namens het college van burgemeester en wethouders gaarne zijn
waardering uitspreken voor het Pius X-werk. Het preadvies geeft wellicht
niet zo nadrukkelijk van deze waardering blijk, omdat door de vele
besprekingen de zaak vanuit een bepaalde gezichtshoek is benaderd. Voor
zover er van een tekortkoming ten deze sprake zou zijn wil hij de opmer
king van de heer Quadekker gaarne sportief incasseren.
Hij vraagt zich af in hoeverre met dit voorstel in- of afbreuk wordt
gedaan aan de autonomie van de Pius X-stichting. Het college van burge
meester en wethouders heeft zeker begrip voor de autonomie van elke
stichting, maar evenzeer begrip voor de realiteit. Zelfs bij een sluitende
begroting heeft een gemeentebestuur zich af te vragen hoe de besteding
van gelden door derden plaatsvindt. Indien men dit wil verstaan onder
het „treden in het beleid van de stichting" dan mag er geen twijfel over
bestaan dat naar de mening van het college deze vorm en omvang van
heleidsinmenging niet alleen geoorloofd doch zelfs, met het oog op goed
zakelijk bestuursbeleid gezien van het standpunt van de overheid, ge
boden is. Tot op heden had de Pius X-stichting een integrale kostendekking
met een eigen bijdrage. Hoe men het ook draait of keert, een feit is dat bij
subsidiëring een indirect beleid wordt gevoerd. Zowel bij deze subsidiëring
als bij andere dient de gemeente zich af te vragen of bepaalde zaken
nuttig of noodzakelijk zijn. Het college ziet het als een taak om vooraf
de omvang van het werk te beoordelen; de wijze van werken is een zaak
die de particuliere stichting aangaat. Men zou ook kunnen stellen dat
het voldoende moet worden geacht om achteraf te laten weten dat men
met het gevoerde beleid akkoord gaat. Deze materie vormt juist een van de
kernpunten die burgemeester en wethouders hebben willen leggen in het
onderhavige voorstel. Het is nu eenmaal zo dat ook het maatschappelijk
werk het euvel heeft zichzelf te overschatten. Dit werk is in de loop
der jaren uitgegroeid. De vraag is of het allemaal in deze proporties ver-