2 NOVEMBER 1960 357 aan te nemen dat dit jaar het overblijvend tekort geheel wordt besteed aan het handhaven van ons voorzieningspeil. Wel moet men bedenken dat de post ad 557.000,(lagere ramingen voor rente en afschrijving) maar eenmalig is en dat in volgende jaren met dit voordeel geen rekening kan worden gehouden. Welke mogelijkheden onze begroting dan nog zal bieden moet worden afgewacht in verband met de vermoedelijke inwerking treding van de Financiële Verhoudingswet 1959. Alhoewel ik dus enigermate gerust gesteld ben voor wat betreft het niet al te zeer beknibbelde voorzieningspeil, moet ik er toch op wijzen, dat deze groeiende kapitaalslasten toch wel bedenking ont moeten. Als ik denk aan de plannen voor een nieuw stadhuis, schouwburg, invalswegen etc., waarmee miljoenen gemoeid zijn, dan lijkt het twijfelachtig of in volgende begrotingen nog middelen ge vonden kunnen worden om buitengewone tekorten te voorkomen. Het lijkt me niet mogelijk nog andere onsympathieke belastingen te vinden, zoals de verhoging van de tarieven voor ophalen van huisvuil en de straat- en rioolbelasting waarover enige leden van mijn fractie hun mening nog zullen geven. Onze enige hoop op een gunstige oplossing voor de toekomst is gevestigd op de behandeling in de Staten-generaal van de „Finan ciële Verhoudingswet 1959" waar de aandacht zal moeten worden gevestigd op de speciale noden van gemeenten van de omvang van Breda, welke een zo snelle groei in een kort tijdsbestek hebben beleefd, dat hierdoor abnormaal hoge kosten en kapitaalslasten op de begrotingen kwamen te rusten. Het zal zaak zijn de verschillende fracties in de kamers te benaderen om onze speciale positie onder de aandacht te brengen, opdat zo mogelijk met deze ongewone situatie, welke natuurlijk ook bij soortgelijke gemeenten bestaat, in de tot stand te brengen wet rekening wordt gehouden. Wij hopen tenslotte dat ons nog meer meevallers, zoals de ver hoging van de algemene uitkering per inwoner en de belasting uitkering totaal ten bedrage van een half miljoen, te beurt mogen vallen. Deze verlichten ons aller zorgen. Industrievestiging. Zoals reeds in het centraal rapport is gesteld, wordt met belang stelling afgewacht wat de Bredasche Industrie N.V. in de toekomst zal bereiken ten aanzien van de aantrekking van nieuwe industrieën. Voor zover ons bekend staan de resultaten in geen enkele verhou ding tot de moeizame pogingen en het vele werk door de N.V. ondernomen. Wij brengen gaarne dank voor dit pogen, doch zouden uiteraard meer opgetogen zijn als de moeiten met betere resultaten waren beloond. In 1959 en nog erger in 1960 is het reeds zover gekomen met Breda, dat er meer mensen buiten Breda gaan werken dan er van buiten in Breda komen werken en wel in 1960 1000 man meer. Een uitgaand overschot pendel dus. Als we de werkloosheidscijfers van blz. 71 van het antwoord op het centraal rapport bezien, dan blijkt Breda in de maanden januari tot en met augustus gemiddeld meer werklozen te hebben dan de provincie Noord-Brabant. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde liggen deze cijfers eveneens ongunstig. Deze gegevens wijzen erop, dat Breda zijn aantal arbeidsplaatsen niet in voldoende mate heeft kunnen uitbreiden tengevolge waar-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 357