366 2 NOVEMBER 1960 begroting. Tenslotte zou ik er op willen wijzen dat op pag. 8 van het antwoord door burgemeester en wethouders wordt medegedeeld dat zij zo spoedig mogelijk tot een verantwoorde opzet willen komen van de plaatselijke tarieven voor gas en water. Zal dit reeds in 1961 zijn beslag krijgen en indien dit zo mocht zijn, is de raming van de winst op 650.000,dan nog wel juist? 5e Door verhoging van de opbrengst van de straat- en riool belasting en van de reinigingsrechten. In de financiële situatie waarin Breda thans verkeert, wordt inning van deze beide bedra gen (resp. 480.000,en 150.000,door de minister van binnen landse zaken in feite dwingend voorgeschreven. Deze opbrengst is n.l. als norm gesteld bij de beoordeling van de aanvragen om sub jectieve verhoging van de jaren 1959 en 1960. Het is een aan de gemeenten opgedrongen belastingverhoging die wel in tegenstelling staat tot het streven naar belastingverlaging en prijsstabilisatie dat zo door de huidige regering en de haar verwante partijen wordt gepropageerd. In het antwoord op het centraal rapport is door burgemeester en wethouders nader gemotiveerd, dat deze voorstellen óók uit eigen overtuiging zijn gedaan. Er wordt daar gesteld dat de voorgestelde verhogingen passen in de gedachtengang dat de vergoedingen voor door de gemeente te verlenen diensten in principe op de kostprijs gesteld moeten worden. Het is een gedachtengang die ik vooralsnog niet tot de mijne zou willen maken. Ik vrees n.l. dat een volledige aanvaarding van dit principe tot allerlei onbedoelde consequenties zal leiden. De gemeenteraad zal daardoor trouwens ook een ander karakter krijgen: zij wordt een raad van commissarissen van de verenigde gemeentelijke bedrijven. Ten aanzien van de belastingverhogingen zelf, één opmerking: Bij de reinigingsrechten doet mij de verhoging van het gezinstarief voor de eerste emmer met 200% (ook al gaat het hier slechts om een gering bedrag, n.l. 4,niet prettig aan. Het komt mij voor dat het ook binnen het raam van de dwangpositie waarin wij finan cieel verkeren, mogelijk moet zijn het tarief van 6,voor de eerste emmer te verminderen. 6e Door de te verwachten verhoging van de subjectieve uitkering uit het gemeentefonds over de jaren 1959 en 1960. Deze verhoging is geraamd op 1,8 miljoen gulden. Over de hoogte van dit bedrag bestaat echter nog geen enkele zekerheid. Het is te betreuren dat de subjectieve verhoging voor 1959 nog niet is toe gekend. Dit is ook in afwijking van de wettelijke bepalingen en in strijd met de door de regering gedane toezegging bij de behandeling van de begroting van het gemeentefonds voor 1959. Overigens zal bij de laatste afdoening van de aanvragen voor subjectieve verhoging een zekere sanering van de gemeentefinan- ciën worden toegepast. Dit blijkt uit de memorie van antwoord inzake de nieuwe finan ciële verhoudingswet. Hiervoor zal in 1960 50 miljoen extra be schikbaar worden gesteld. In hoeverre hierin voor de gemeente Breda een nadere verruiming van de middelen zit, lijkt mij ook voor het college van burgemeester en wethouders nog een open vraag. 7e Door de opbrengst van nieuwe plaatselijke belastingen. Bij de berekening, die in het antwoord op het centraal rapport is gemaakt om te komen tot een sluitende begroting, is er van uit gegaan dat het overblijvende tekort van 1.320.000,kan worden gedekt uit de opbrengst van de door de regering voorgenomen ver ruiming van het plaatselijk belastinggebied. Volgens de reeds ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 366