2 NOVEMBER 1960
367
noemde memorie van antwoord zal de ruimte hiervoor landelijk 150
tot 175 miljoen gulden bedragen.
Om de begroting sluitend te maken zal deze verruiming onmid
dellijk volledig moeten worden gebruikt. Ook hier verkeren wij
echter in het onzekere. Over de vorm waarin deze nieuwe plaatse
lijke belastingen moeten worden gegoten, schijnt men het nog niet
eens te zijn. In een artikel in „De Gemeente" van oktober j.l. wordt
opgemerkt dat uit de miljoenennota valt te lezen, dat eerst in de
begroting 1963 met deze verruiming rekening zal worden gehouden.
Als deze veronderstelling juist is, plaatst het onze berekening om te
komen tot een sluitende begroting weer op losse schroeven.
Inmiddels is echter de eerste begrotingswijziging verschenen en
deze levert ons een meevaller op van bijna 840.000,De vraag is
gewettigd, hoe deze niet onaanzienlijke verruiming van de middelen
in het geheel van de begroting wordt verwerkt.
Uit het voorgaande is naar mijn mening vooral de conclusie te
trekken dat het in het vooruitzicht gestelde sluitend budget voor
1961 door verschillende onzekerheden is omgeven. Dit geldt vooral
ten aanzien van de middelen door mij onder de laatste twee punten
genoemd.
Daartegenover kan met grote stelligheid worden aangenomen dat
alle beschikbare middelen waaronder de totale verruiming van
het gemeentelijk belastinggebied volledig zullen moeten worden
gebruikt, wil tenminste het huidige verzorgingsniveau gehandhaafd
blijven. Dit wordt door het college van burgemeester en wethouders
in het antwoord op het centraal rapport óók zo gesteld. Er wordt
door burgemeester en wethouders bij opgemerkt dat zij vrezen dat
de financiële verhouding na 1961 waarbij er dus van uitgegaan
wordt dat voor dit jaar een sluitend budget bereikt kan worden
op zeer korte termijn opnieuw in een impasse zal komen, indien de
middelen van het gemeentefonds niet sterk groeien.
„Wij kunnen alleen de hoop koesteren, dat door een gunstige ont
wikkeling van de conjunctuur een behoorlijke voeding van het ge
meentefonds wordt bereikt", wordt daar dan tamelijk vertwijfeld
aan toegevoegd. In dit verband zou ik nog willen opmerken dat,
indien de per 1 juli 1961 voorwaardelijk in uitzicht gestelde belas
tingverlaging realiteit wordt, de gemeenten een deel van het anders
aan hun toevallend accres van de belastingopbrengsten zullen
verliezen.
Op grond van één en ander komen burgemeester en wethouders
dan tot de conclusie dat zij omtrent een beleid op langere termijn en
zelfs ten aanzien van de begroting 1962 geen perspectief kunnen
openen.
Hiertegenover zou ik willen stellen dat het bij de te verwachten
krappe middelen in de komende jaren, noodzakelijk is dat de raad
een duidelijk inzicht wordt gegeven in het investeringsbeleid, opdat
in gezamenlijk overleg het meer of minder urgent zijn van bepaalde
objecten op verantwoorde wijze tegen elkaar kan worden afgewo
gen. Mijn fractie betreurt het daarom dat burgemeester en wethou
ders het bezwaarlijk blijven vinden het investeringsplan verder te
detailleren. De investeringsplannen, zoals die sinds enkele jaren aan
de raad zijn voorgelegd, hebben voor het verkrijgen van een duide
lijk inzicht in het totale beleid slechts een geringe betekenis.
Een andere wens die in mijn fractie leeft, is dat het zeer op prijs
gesteld zal worden, indien in de kredietaanvragen voor belangrijke
kapitaalswerken tevens wordt vermeld, welke last de uitvoering
van het betreffende werk jaarlijks op de begroting legt.
Ook acht mijn fractie het gewenst dat overgegaan wordt tot het