2 NOVEMBER 1960
371
van de verschillende fracties van prettige aard zijn. Persoonlijk vind
ik het een voorrecht te mogen werken in een raad die geenszins
wordt beheerst door persoonlijke tegenstellingen, hetgeen elders nog
wel eens anders schijnt te zijn.
De heer MELZER zegt het volgende:
In de eerste plaats, mijnheer de voorzitter, wil ik het ver
scheiden herdenken van oud-wethouder Jongbloed, zo droevig kort
na zijn ontslagname. Gaarne hadden wij gehoopt dat hij nog vele
jaren van een welverdiende rust had mogen genieten. Helaas heeft
dit niet zo mogen zijn. Gaarne wil ik op deze plaats mijn waar
dering uitspreken voor het vele werk dat hij voor onze gemeente
heeft verricht en dat gestalte heeft gekregen in een uitbouw van
allure van onze stad Breda.
Belangrijke gebeurtenissen werpen hun schaduw vooruit; deze
begroting, hoewel gebaseerd op de oude financiële verhouding, is
te beschouwen als een overgangsbegroting naar de nieuwe finan
ciële verhouding.
Onder de zeer moeilijke problemen, welke in de binnenlandse aan
gelegenheden van Nederland aan de orde zijn, neemt de onder
havige materie een alleszins belangrijke plaats in.
Het Voorlopig Verslag van de bijzondere commissie van de
Tweede Kamer, ingesteld voor de behandeling van dit wetsontwerp,
is op 31 augustus 1959 vastgesteld.
Van dit verslag mag gezegd worden, dat daaruit blijkt, dat de
commissie haar taak ernstig heeft opgevat. Deze commissie heeft
omvangrijke kritiek, zowel op de hoofdlijnen als op bepaalde onder
delen van het ontwerp. Toch kan bij het lezen van het Voorlopig
Verslag de vraag rijzen of de leden dezer commissie behalve over
de belangen der gemeente ook in alle opzichten hun gedachten
hebben laten gaan over de sinds 1929 sterke verwevenheid van de
financiën van het Rijk met die van de gemeenten.
In het Voorlopig Verslag hebben verschillende kamerleden zich
op het standpunt gesteld, dat slechts een vergroting van het aandeel
in de opbrengst van 's rijks belastingen een meer afdoende op
lossing kan bieden voor de financiële problemen der gemeenten.
Ook volgens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is het
voedingspercentage van 12,40% van de zuivere opbrengst der 13
rijksbelastingen te laag om een sanering en objectivering der
financiële verhouding tengevolge te kunnen hebben. Deze vereni
ging beweert, uitgaande van het percentage van de commissie-Oud,
dat het aandeelpercentage 15,72 moet bedragen. Het was welkom
geweest, indien deze stelling in elk opzicht met bewijzen was
gestaafd.
Hoe staan de ministers van Financiën en van Binnenlandse
Zaken tegenover herziening van het aandeelpercentage? Zij delen
daaromtrent mede, dat zij het uitgangspunt van het wetsontwerp,
dat de herverdeling van de beschikbare middelen op zich zelf geen
aanleiding geeft tot herziening van het aandeelpercentage, juist
achten. De situatie sedert de indiening van het wetsontwerp is huns
inziens echter in zoverre gewijzigd, dat zij zich nader hebben bera
den omtrent de vraag, of. en zo ja, in hoeverre het in het oorspron
kelijke wetsontwerp neergelegde aandeelpercentage een verande
ring moet ondergaan. Zij zijn daarbij na ampele overweging tot de
conclusie gekomen, dat een tweetal bijzondere redenen een her
berekening van het aandeelpercentage aanvaardbaar maakt. In de
eerste plaats hebben de bewindslieden het oog op de behoeften van