2 NOVEMBER 1960 373 bieden. De Memorie van Antwoord deelt te dezen aanzien allereerst mede, dat de ministers de centrumfunctie van een gemeente een der belangrijkste factoren achten, waaraan bij de verdere verfijning der uitkeringsmaatstaven aandacht moet worden besteed. Zij verwach ten, dat de grote en middelgrote gemeenten wel degelijk door toe passing van artikel 10, lid 2, geholpen zullen kunnen worden. Het is huns inziens met name niet twijfelachtig, dat de bijzondere omstan digheden, welke mogelijke toepassing van dit artikel voor de andere gemeenten wettigt, zich juist ook in de grote gemeenten zullen voordoen. De ministers noemen in dit verband enkele van de, ook reeds in de Memorie van Toelichting vermelde, veronderstellingen, t.w. de mate van industrialisatie, het fungeren als verzorgings centrum, de bodemgesteldheid, het stedelijk karakter. De ministers zijn dan ook van oordeel, dat de bijzondere positie van de grote en grotere gemeenten door de toepassing van de voor gestelde verfijningsmogelijkheden langs objectieve weg op bevre digende wijze in de schaalbedragen tot uitdrukking zal kunnen worden gebracht. Het is belangrijk, dat de bewindslieden naar objectieve criteria willen zoeken, zegt men van de zijde van enkele gemeenten en men voegt daaraan de vraag toe of wel objectieve normen zijn te vinden. Er wordt immers, zo redeneren sommigen, in feite geen enkele poging aangewend om de inhoud van de in artikel 10, lid 2, aan gekondigde algemene maatregelen van bestuur te concretiseren. Een dergelijke redenering is bijzonder opmerkelijk, om niet te spre ken van onbillijk. Een wetsontwerp gaat nimmer vergezeld van een algemene maatregel van bestuur. Men stelle zich eens voor, dat de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen het wetsont werp inzake het voortgezet onderwijs had doen vergezellen van de ongeveer 30 algemene maatregelen van bestuur, welke uit die wet voortvloeien, öf dat de minister al deze maatregelen geconcreti seerd had moeten mededelen. Hoe dit alles ook zij, wij mogen uit de bewoordingen van de Memorie van Antwoord de verwachting putten, dat de mogelijkheid bestaat, dat de individuele gemeente een beroep op artikel 12 van de nieuwe wet kan doen. Het zal geen betoog behoeven, dat men op de ministeriële toezeggingen mag vertrouwen. Een eigen belas tinggebied voor de gemeenten van ca. 150165 miljoen lijkt aan trekkelijk; wanneer dit echter verkregen zou worden door het op leggen van nieuwe lasten op onroerend goed dan heb ik hiertegen dan toch wel ernstig bezwaar. Wat ik ook mis in het ontwerp is een vergoeding voor de aanleg en het onderhoud van straten en wegen. Deze aanleg drukt zwaar op het gemeentelijk budget. Vrijwel iedere weg of straat die wij aanleggen is daarom zo kostbaar omdat het gemotoriseerde verkeer hierover zijn weg moet vinden. De belangrijk stijgende bedragen die dit verkeer in 's Rijks schatkist doet vloeien geeft de regering de mogelijkheid de gemeenten vergoedingen uit te keren. Inderdaad, mijnheer de voorzitter, kan men in den lande zo nogal wat kritiek vernemen op het aanhangige wetsontwerp. Laat ons hopen dat regering en parlement erin zullen slagen het gestrande schip der financiële verhouding in een voor de gemeenten be vaarbaar water te brengen waar de gemeenten op eigen kracht koers kunnen uitzetten. Winstuitkering nutsbedrijven. Ik betreur het dat het ook nu niet mogelijk is de consument te laten profiteren van prijsverlagingen. Gezien de vrij grote winst

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1960 | | pagina 373